Treinen reden spaarzaam in die tijd.
Er was sprake van omvangrijke werkzaamheden.
Er waren leidingbreuken, defecte treintoestellen,
er moest altijd wel iets omgeleid of weggesleept.
Regende het, dan waren er vierkante wielen.
Had er iemand op de rails gepoept.
Scheen de zon, trokken de rails onmiddellijk krom.
Voordat het gevroren had, zaten de wissels vastgekoekt.
Reed er niets meer, sprongen de waarschuwingsseinen
eindelijk op groen. Er werd vanuit de verte nog iets omgeroepen.
Zakkenrollers liepen, handen in de zakken, over lege perrons.
.