De winter lijkt eindelijk ten einde te lopen, het is niet meer zo koud, een lage zon schijnt bats de kamer in, jongste broer gaat vandaag bij moeder op bezoek, ik hoef niet, en ik wil ook niet, ik ben dat gejank zat, dat gejank dat ze niet weet waar ze is en wat ze hier doet, ik zie er tegen op haar mee naar buiten te nemen, dat kromme, verschrompelde hoopje mens, dat wankelend door de wereld stapt, het rode stoplicht niet ziet, struikelt over de stoep, je moet haar vastgrijpen om te voorkomen dat ze valt, ze loopt rond met een witte laag crème op haar gezicht, die niet goed is ingetrokken, alsof ze voor clown heeft gespeeld en maar half is afgeschminkt, het dopje voor de neus heeft ze wel ingeleverd.