Moeder zit op haar eigen kamer.
Eerst klop ik op haar kamerdeur. Er hangt een naambordje naast, daarboven is er een sleutelgatvormige ruimte uitgespaard, waarin je een foto van de bewoner moet steken, dat is handig, dan kun je zien waar je woont. Er gebeurt niets. Ik klop opnieuw. Er klinkt een voorzichtig ‘ja?’ uit de kamer. Ik treed haar kamer binnen.
‘Ik sliep,’ verontschuldigt moeder zich. Ze zit op haar vaste plaats in de enige stoel die daar geschikt voor is, met haar voeten op het voetenbakje, haar fauteuil, die bovendien als enige niet bezet is door de sierkussens, die eigenlijk voor het bed zijn bedoeld, maar in de praktijk altijd op de twee eetkamerstoelen liggen, dan hoef je die niet helemaal zo moeilijk op het bed te leggen, en die je er ’s avonds bovendien weer af moet halen, en waar leg je ze dan neer?