Eenzame uitvaart nummer 55

Eenzame uitvaart nummer 55

Chengian Chen, geboren in Fujian (China) 1-8-1947, overleden in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis op 19 maart 2006

maandag 27 maart 2006, 10.15 uur, Nieuwe Ooster begraafplaats.

Dichter van Dienst: Maria Barnas

Eind vorige week werden er twee uitvaarten aangekondigd, een keer maandag, een keer dinsdag. Maandag. Ik heb de indruk dat er meer zon is beloofd dan er vanmorgen werkelijk schijnt. De wolken lijken zwaar genoeg om enige neerslag van betekenis te verzorgen. Voor de zekerheid heb ik mijn winterjas bij me, maar daarvoor is het eindelijk te warm. Ik zou eens een regenjas moeten kopen, een fijne, lange regenjas, waterdicht, maar niet te warm. Ruim op tijd en zonder een regenjas nodig te hebben gehad draai ik de begraafplaats op. meneer Nijman, de uitvaartleider, staat aan de poort met een klein digitaal cameraatje. Ik klop hem bij wijze van begroeting op de schouder van zijn grijze wintermantel.
Hij moet foto’s maken van de plechtigheid, vertelt hij. Die foto’s gaan straks met de as mee naar China.

De heer Chen verbleef al geruime tijd illegaal in ons land, in 1993 werd zijn verzoek om een verblijfsvergunning voor hem en zijn gezin afgewezen. Daarop gingen vrouw en kinderen terug naar China, Chen bleef hier, officieel dus zonder vaste woon- of verblijfplaats. Bij een brand op 14 maart, in het pension aan de Valkenburgstraat, waar hij met een aantal andere illegalen verbleef, sprong hij vanuit de tweede verdieping uit het raam. Vijf dagen later overleed hij in het ziekenhuis aan de gevolgen van zijn verwondingen. Het lichaam werd twee dagen later door justitie vrijgegeven. De brand schijnt in het nieuws te zijn geweest: stukje op teevee, stukje in de krant. Het pand zou in bezit zijn van de eigenaren van Sea Palace, een in een binnenarm van het IJ drijvende super-Chinees.

Op verzoek van de Chinese ambassade wordt Chen gecremeerd. De as gaat op kosten van de Ambassade –te zijner tijd- naar zijn gezin, terug naar huis. En meneer Nijman zal foto’s maken van de plechtigheid, dan kunnen zijn vrouw en kinderen zien hoe de aula van de Nieuwe Ooster eruitziet, waar wij de heer Chen zullen achterlaten. Hij heeft ook een foto gemaakt van het bord met de openingstijden erop.

Ik parkeer mijn fiets, en zie Maria Barnas bij de ingang van de grote aula staan.
Ze heeft iets uitgerekt, in haar been, loopt wat stram. Een spierband misschien, ik heb geen verstand van ziektes. Ze vertelt over het verschil tussen scheuren en uitrekken. ‘Jaja. En zit er ook verband om?’ vraag ik dan maar. Nee, er zit geen verband om. ‘Dan zal het allemaal wel meevallen’, brom ik.

Ze vertelt dat ze een graf met een auto erop zag. ‘Het is vlakbij’. Dat wil ik wel zien, een graf met een auto erop. We lopen er heen. Het blijkt om de zwart glimmende plak marmer te gaan waaronder een zigeunerfamilie een glamoureuze laatste rustplaats heeft gevonden: op de steen is een tamelijk recent model Mercedes gegraveerd met uitnodigend geopende portieren, meneer en mevrouw terzijde geposteerd, hij aan de kant van de bestuurder, ze lijken niet van plan om in de auto te stappen. Ook als je een hele dure auto hebt moet je je eerst dubbelvouwen om erin te gaan. Evenmin wekken ze de indruk dat ze zojuist zijn uitgestapt. Ze staan er gewoon naast. Op het nummerbord staat de naam van de eigenaar in plaats van het kenteken. Het mag geen twijfel lijden: het is hun eigen auto. Ze zijn niet zomaar naast een willekeurige kar gaan staan. Misschien moeten daarom de deuren ook zo wijd open. Dat doe je bij de auto van een vreemde niet.

We slenteren terug naar de aula. We hebben de grote aula gekregen. Dat betekent dat er ge-orgeld gaat worden. Daar kunnen vijftig mensen zitten, en wel honderd mensen staan. Meneer Nijman voegt zich bij ons. ‘We kunnen nog wel even wachten’, meent hij, ‘de volgende staat pas op kwart over elf.’ Nog niemand van de Dienst. En ook geen vriend. Van Bokhoven van de Dienst dacht vrijdag nog dat er misschien een vriend zou komen. Dat was van de Ambassade gezegd, dat er misschien een vriend zou komen. Later dacht ik: of de eigenaren van het drijvende restaurant. De mannen uit het pension. Van Bokhoven dacht niet dat die zouden durven komen. Wat als er plots een politiebusje staat, bij de ingang van de begraafplaats? We wachten nog maar wat. Dan besluiten we gezamenlijk dat er wel niemand meer zal komen. Ook het arrestantenbusje niet.

We gaan naar binnen, we hangen de warme jas aan de kapstok. Nu ja, Maria heeft wel een regenjas, een zwarte. Nijman heeft de organist vrije muziekkeuze gegeven. ‘Dat vindt de organist fijn’, weet hij ‘anders zit hij de hele dag ook maar het Ave Maria en Waarheen Waarvoor te spelen. De muziek zal bij binnentreden reeds opklinken. La Montanara. Ik ken dat lied. Ik moet de woorden van diep opgraven: ‘Hörst du La Montanara, die Berge sie grüßen dich. Hörst du mein Echo schallen,’ en dan komt er nog iets met ‘blaue Ferne’ en ‘unvergessenes Glück’. Halverwege het lied raak ik de melodielijn kwijt. Misschien is het toch een ander lied.
Dan is het gelukkig afgelopen. Nijman komt eerst: dat hij blij is dat er toch iemand namens de gemeente is gekomen. Dan vraagt hij mevrouw Barnas om naar voren te komen. Ze gaat terzijde van de kist staan en spreekt, met bedeesder stemme:

Chengian Chen, geboren in Fujian (China) 1-8-1947
overleden in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis op 19 maart 2006

Huizen met torens van prijzen en schuine
strepen in de etalage, achtertuinen en serres
openslaande deuren en een zilveren bus
die in een toekomst rijdt; noch de paraplu

met het opengeslagen hart in de prullenbak
of de dorre palm op de begane grond
kunnen mij dragen. Laat iemand hem weghalen
hij siert niets en niemand zo vaal en al geknakt.

Ik zal als regen langs de gevel dalen en plaats
in de leegte een voet. Als ze me vragen wie
ik ben zeg ik de rook drijft een hemel in mijn hart.

Ze geloven dat ze mij niet hebben gekend
maar als het moet wijzen ze gerust waar
ik woonde: daar waar niemand open doet.

© Maria Barnas

Ze legt haar gedicht, in vieren gevouwen, op de kist, gaat weer zitten. Ik denk niet dat meneer Nijman, die achter in de zaal is blijven staan, er iets van heeft kunnen verstaan. Het orgel doet nu ‘Somewehere over the rainbow’ Die weet ik wel. ‘Somewhere over the rainbow / Bluebirds fly./ Birds fly over the rainbow./ Why then, oh why can’t I?/ If happy little bluebirds fly / Beyond the rainbow. / Why, oh why can’t I?’ Maar ook hier raak ik de weg kwijt. ‘This is the last rose of summer, Left blooming all alone, ‘wil ik verder zingen in mijn hoofd, maar dat klopt niet. Dan zet als laatste nummer ‘Droomland’ in, samen naar het heerlijke droomland. Nu weet ik het zeker.

Nijman staat op, buigt zich fluisterend voorover en vraagt of we een ronde langs de kist zullen lopen. Simultaan knikken we ja, gaan achter hem staan, en lopen met plechtige pas een rondje om de kist, om bij het hoofdeind halt te maken voor een buiging, dan vervolgen we onze tocht, naar de koffiekamer. Het gedicht blijft achter. De uitvaartleider onderdrukt zijn impuls het gedicht als een soort gevonden voorwerp van de kist te nemen. ‘Is het de bedoeling dat het gedicht met de overledene mee gaat’, vraagt hij dan. Maria knikt. De mevrouw van de koffie, die de deuren naar de ontvangstkamer heeft opengezet, maakt nog een paar foto’s van hoe we in ganzenpas de aula verlaten.
We zetten ons in de verder lege ontvangstruimte, waar de kapstok met onze jassen eraan inmiddels is heen gereden. Nijman heeft de camera weer van de koffiemevrouw overgenomen. We moeten maar eens kijken, zegt hij. Hij heeft vanmorgen in het uitvaartcentrum, waar Chen lag opgebaard, nog een foto van hem genomen, van zijn gezicht. En ook van de rouwkamer, waar hij lag
opgebaard. Twee kaarsen naast de kist.
Keurig.

We praten over de brand, hoe meneer Chen aan zijn einde is gekomen. Maria weet, dat hij niet uit het raam is gesprongen, maar geprobeerd heeft langs de regenpijp omlaag te klimmen, en daarbij is gevallen. Ze is naar het pand gaan kijken. Ik was er vanmorgen ook even langsgefietst. De schade leek mee te vallen. Een roetvlek bij de ramen op tweehoog. De ruiten niet gesprongen of gebroken. De overige ramen in het rijtje verwaarloosde woningen met hier en daar met een rafelige lap stof erachter tonen
even zwart, van de tunnel naar Noord, waar het autoverkeer naar boven komt, onder het IJ vandaan, en opgelucht ademhaalt.

Ik fietste verder, onder dreigende wolkenlucht, de winterjas over mijn stuur geslagen. Maria was eerder, dit weekeind, afgestapt. Ze had wat rondgevraagd. Een hotel, nee daar kende men hem niet. Een massagesalon, ja, daar kenden ze hem wel, en later toch weer niet, misschien. De meisjes van de salon wisten van de regenpijp.

Meneer Nijman beaamt, dat de overledene een vredige aanblik bood. Zijn gezicht was gaaf, misschien dat hij achterover is gevallen, met een handgebaar illustreert hij hoe de nek knakt bij een val, achterover. Dan hoeft de val niet van erg hoog te komen.

Terwijl hij zijn cameraatje aan Barnas overhandigt, die te kennen heeft gegeven wel te weten hoe je de foto’s uit het geheugen kunt oproepen, want daar heeft Nijman dan weer geen idee van, verklaart hij zijn aarzeling om nog meer te spreken, bij de kist. ‘Meestal zeg ik wel iets van moge de Engelen je begeleiden of zoiets, maar je weet niet hoe dat bij Chinezen gaat’. ‘Eeuwige jachtvelden’, oppert Maria. ‘Welnee, die zijn van de Indianen, de eeuwige jachtvelden,’ werp ik tegen. ‘Iets met tuinen?’ stelt Maria voor. ‘Ja, grote tuinen, ja, ze komen in een tuin terecht, met van die bloemen, een soort waterlelies, de lotusbloem, een vijver, dat moet het zijn.’ Mijn voorstel wordt met algemene instemming aanvaard. Nu besef ik pas, waarom er in een Chinees restaurant altijd een aquarium staat. Ik vraag aan Nijman welke muziek de organist nu eigenlijk speelde. Ik verbeeldde me, dat ik ‘La Montanara’ hoorde, ik zing een stukje voor. Nijman weet het niet. Hij gaat het vragen.

Inmiddels heeft het geheugen van de camera haar geheimen prijsgegeven. We zien een mevrouw in een keuken staan. ‘Dat is mijn vrouw,‘ wijst Nijman, zo wist ik, dat de camera het doet. Dan is er een foto van de zilveren lijkwagen, die al half achter de bosjes verdwenen is. Ook is er een foto van meneer Nijman zelf, die door een raam naar binnen kijkt. Er is een door bewegingsonscherpte wat schimmige opname van vermoedelijk de aula met de kist erin. Meer foto’s vindt ze niet. ‘Ze zullen wel op het geheugenkaartje zitten’, stelt ze Nijman gerust. ‘Als er tenminste een geheugenkaartje inzit’. Op de bovenzijde van het cameraatje zit een sticker die aangeeft dat er in ieder geval een kaartje in de camera kan, ergens moet een gleufje zitten. Maar we durven het gleufje niet te vinden.

Nijman heeft een lijstje van de muziek gemaakt; ik heb het goed gehoord. Maar het nummer was halverwege overgegaan in een ander lied. ‘Danny Boy’. ‘Somewhere over the rainbow was gemengd met ‘Last rose of summer’ en ‘Droomland’ tenslotte ging over in ‘Memories’. Aha. ‘Het was dus eigenlijk meer een potpourri’, stelt Barnas vast. ‘Een potpourri’, proeft ze het woord nog eens. Het doet aan luchtverfrisser denken, luchtverfrisser van de goedkoopste soort, dat de fabrikant zelf niet goed weet waar het naar ruikt.

We drinken onze koffie op, nemen afscheid. Ik doe mijn veel te warme jas weer aan. Langzaam fiets ik terug. De lucht toont zich even dreigend. Laat niets los.

.

Geplaatst in Eenzame Uitvaart