Afscheid van Ger Fritz

Afscheid van Ger Fritz

Bij de pensionering van Ger Fritz, café Plezier, donderdag 24 maart 2005

September 2002. Ik fiets die ochtend
naar de Kabelweg en de juffrouw van het Fonds
fietst met mij mee de stad uit, het regent zacht en mistroostig,
we rijden langs mijn tuin, de mijne, toen nog wel.

Ze ziet er kwetsbaar uit, zo ’s morgens vroeg,
alsof ze ieder moment in huilen uit zal barsten.
Ze is aandoenlijk zwanger, de juffrouw van het Fonds.

We stoppen bij een groot en grijs kantoor,
even verder dan de grotere grijzere Kolonel Six-kazerne:
er was tenslotte toch een afspraak van gekomen.

We zetten de fiets buiten zicht vast op slot
aan het hoge hekwerk van de kazerne,
schudden ons uit als honden, halen een hand door het haar
en glimlachen bemoedigend naar elkaar.

Er zit een mevrouw te breien aan de balie. Dienst
Werk en Inkomen, en zo te zien hebben we van beiden genoeg.
Starik in zijn dichterspak, de juffrouw met het mantelpakje,
wat zijn we representatief.

We worden doorverwezen. Langs koffieautomaten
gaat het, naar boven. Een joviale militair doet open,
een fors gedrongen man, majoor, misschien een kapitein
in burgerkleding. Met grote afgepast joviale gebaren
ontvangt hij ons, leidt ons naar de grijze tafel.

Ga zitten, gebiedt hij en we zitten.
Koffie moet erin, uit plastic bekertjes,
Fritz, Ger Fritz stelt hij zich voor,
noemt ons mevrouw, meneer.

Snor, borstelig haar, een huid, volkomen kapotgeschoren
of met overjarige littekens bedekt. Door de wol geverfd.
De juffrouw aan de balie zou er een trui van kunnen breien.
Als hij zou zeggen ik heb nog in Vietnam gevochten
geloofde ik hem ook. Een man van gezag.

Dat dacht ik al.
Hij voelt er niets voor.
Hij spreekt formeel en afgemeten van privacy,
van een misschien zelfgekozen isolement, hij spreekt
van het belang van zijn cliënten, en net
als denk we kunnen wel gaan

neemt Mantelpakje namens het Fonds het woord.
Ze spreekt met zachte stemme van de mogelijkheid
van het gedicht, hoe mooi de dichter aan het graf zou staan.
Ze ziet alles binnen de mogelijkheden der wet.

Starik heeft al opgegeven, staart naar buiten,
denkt aan de tuin, waar men roken mag,waar de koffie nog
in kopjes komt, met echte melk, niet van dat poeder dat moeizaam
met de lauwe drab moet gaan versmelten of de suiker
in een staafje. Weg van de kazerne hier.

Dit is geen plek voor poëzie.
Dit is een plaats om te verdwalen
in formaliteiten. Hier dragen mensen nummers,
hier hebben ze geen namen.

Vandaag, ik spreek van zevenendertig uitvaarten later
is Ger Fritz een vriend, vond ik onder de weerborstels
een bijna sentimentele man, met een precies
oog voor waardigheid, hij heeft me veel geleerd.

Fritz zei dikwijls: we oordelen niet.
Wij weten niets van het leven dat de mensen leiden en
brengen iedereen weg met hetzelfde respect. Respect.
Wij oordelen niet. Of, zoals Mantelpakje
het -veel later- verwoordde: omdat ieder mens
de moeite waard is om over na te denken.

Ik geef u twee scènes uit zijn beroepspraktijk.
Op een van de eerste eenzame uitvaarten die ik bijwoonde
en waar ik mijn gedicht zou zeggen verschenen zomaar
veertig illegalen, drongen al de aula binnen, namen
met grote vanzelfsprekendheid de regie over de uitvaart over.

Fritz zag meteen wie de leider was, legde in twee zinnen
en een hand op een schouder uit wat te gebeuren stond
dirigeerde de opstand beleefd maar dwingend weer naar buiten
stelde de keus, stond stevig en strak

en gaf hen even later, staande aan het graf,
alle ruimte tot het voltrekken van de eigen rituelen.
Hield zich bescheiden op de achtergrond.
Ger Fritz keek, zweeg en zag.

Toen de mannen vertrokken
kregen we van iedereen een hand.
Thanks man, werd er gemompeld.
Verlegen, maar oprecht.

Een andere keer,
niet lang geleden, een oude vrouw,
die niemand had, en voor wie niemand was gekomen.
De uitvaart was gedaan, er had muziek geklonken,
des dichters loze woorden, er was de laatste gang
naar de kuil van het graf, er was de stilte daar,
het altijd indrukwekkende moment van zwijgen,
en dan de doffe knal van het laatste schepje zand
dat valt, dat valt,

de koffie roept al, uit een ooghoek zie ik
dat Ger Fritz voorover bukt, een roos
van het bloemstuk van de Dienst met het lege lint eraan
afknijpt, terloops en onopvallend
de bloem op de kist legt, eer betoont
aan het gapend gat dat leegte heet,
waar liefde woont.

Ger Fritz is een respectvolle man, een man als
het wapen van Amsterdam: heldhaftig, vastberaden,
en barmhartig. En van deze drie is barmhartigheid het meest.
Een kerel naar mijn hart. Neeltje Maria Min

een van de dichters van de poule des doods, zei een keer
ze zouden die man een lintje moeten geven.
Daarna belde ze met een mevrouw van de gemeente
en er kwam geen lintje, iets met ambtenaren

krijgen nooit een lintje. Dit is mijn lintje.
Vandaag neem je afscheid van de Dienst,
ga je op pensioen, je neemt je intrek in café Plezier,
en Mantelpakje ach Mantelpakje is bij het Fonds ontslagen.

© F.Starik, Amsterdam, 24 maart 2005

Geplaatst in Log
1 Reactie op “Afscheid van Ger Fritz
  1. Kees schreef:

    Kort geleden ontmoette en sprak ik (heel kort)Ger Fitz. O, ik had wel eens zijn naam gehoord en mail met elkaar gewisseld, maar hem nog nooit gesproken en gezien. Dat gebeurde op het fort bij Edam, Ger heeft daar met kennis van zaken diverse ruimten ingericht met deels zijn privé collectie. In dit korte samenzijn heeft hij bij meer sympathie opgewekt als wie dan ook in dat 50 koppige gezelschap, waarvan ik enkele tientallen al jaren ken.