I.M. Zbigniew Tadeusz Bielecki, 15 augustus 1961 Koszalin, Polen – 17 december 2009 Huis van Bewaring Overamstel, Amsterdam
Begraafplaats De Nieuwe Ooster, dinsdag 29 december, 14.45 uur
Dichter van dienst: Wim Brands
Antwoordapparaat. Als ik thuiskom, tref ik Van Bokhoven nipt op kantoor, ofschoon het vrijdagmiddag al tegen zessen loopt. We proberen de fax nog maar eens, het gaat om een Poolse meneer. Moeilijke naam dus. De fax maakt keurig verbinding, maar spuugt na lang nadenken toch maar twee blanco velletjes uit. We bellen opnieuw. We spellen zijn naam.
Hij werd dood gevonden in zijn cel, op 17 december. Het lichaam werd door de politie in beslag genomen. Er vond obductie plaats. Tot welke bevinding dit leidde, deelde de politie niet mee. De dienstdoend rechercheur wenste zijn kennis niet te delen, niet met meneer Van Bokhoven, en dan zeker niet met de dichter van dienst. De rechercheur weet dingen die anderen niet mogen weten. Daarom is hij zo belangrijk en geheimzinnig.
Het lichaam werd op 21 december door de recherche vrijgegeven. Toen Van Bokhoven om meer informatie belde, was er nog niets uitgezocht – men had niet de moeite genomen familie op te sporen, die heel misschien wel wil weten dat er iemand dood is. Meneer had geen vaste woon- of verblijfsplaats. Gedurende zijn detentie, die ongeveer een maand lang duurde, is er niemand op bezoek gekomen. Aan een ganggenoot vertelde hij dat er een ex-vrouw is, kinderen, een broer – allemaal in Polen. Via de Poolse ambassade wordt de broer achterhaald. Die heeft geen geld om over te komen, voor de uitvaart. Er is ook geen geld om de overledene in Polen te laten begraven. Hij uit de wens dat er, hier, in Amsterdam dan maar, een crematie plaatsvindt en vraagt of de as te zijner tijd kan worden opgestuurd. Dat kan dan weer wel.
De rechercheur belde Van Bokhoven nog een keer om te zeggen dat hij het horloge van de overledene moest komen ophalen, een huis-tuin-en-keukending, niks waard. Gooi die zelf maar weg, zou Van Bokhoven geantwoord hebben. Bij de Dienst hebben ze daar een speciale container voor. Mobieltjes, pasjes, dat soort dingen. Die worden door een gespecialiseerd bedrijf vernietigd. Ze zullen zo’n container bij de politie ook wel hebben.
En deze meneer had dus verder helemaal niets: geen geld, geen pasjes, geen mobiel, niks. Alleen dat goedkope rothorloge, dat voor hem bijhield hoe laat het nu weer geworden was.
Ik tref Wim Brands bij de tramhalte. Trots laat ik het truukje met de ov-chipkaart zien. Zo eenvoudig is het. Vergeet prompt om uit te checken, bij de overstap. Tientje kwijt, geloof ik, is de straf. Ik zal tot in lengte van dagen niet meer uit die tram verdwijnen. Bedenk dat pas als ik de pas tevoorschijn haal om wederom in te checken. Dat is te laat. Daarbij kiezen we bij het instappen van de tram voor een verkeerde deur, die eigenlijk alleen voor uitstappen is bedoeld: we komen klem te zitten tussen deur en poortje, worden als het ware gevangen op de trap, staan als twee stoute jongetjes in de hoek. We overwegen om eroverheen te klimmen. Moet mogelijk zijn. Een meneer helpt ons eruit door het hekje achteruit te duwen, terwijl ik mij zo klein mogelijk maak in de verste hoek. ‘Nu moet je dat ook bij mij doen,’ vindt Wim. Het gaat maar net. ‘Drie kilo overgewicht,’ schat hij.
We zijn vroeg. We slenteren wat over de begraafplaats. Ik laat de Mercedes met de gul openstaande deuren op de zwartmarmeren glansplaat zien, toon waar Wally Tax ligt, we komen op de terugweg Kees Fens tegen. Hij heeft hele grote letters gekregen. In kapitalen.
De uitvaartleider neemt de muziek in ontvangst, mooi, Bartoli, zegt hij. Van Tindersticks heeft hij nog nooit gehoord. Strijkkwartet, mompelt hij goedkeurend over het derde doosje. Komt goed. Even nadat de lijkwagen rechts achterom is gereden, we krijgen dus de grote aula, arriveert Van Bokhoven. We wachten buiten tot het tijd geworden is. Van Bokhoven vertelt over die aardige mevrouw Arts van de Poolse ambassade, hij heeft haar nog een paar keer aan de telefoon gehad. Zou het misschien die mevrouw zijn, die daar in de verte nadert, met dat uitbundige bloemstuk van donkerrode rozen, in het gezelschap van die onberispelijke heer? Maar ze lopen ons voorbij, gaan naar binnen, ze komen voor de uitvaart van half vier.
De uitvaartleider gaat ons voor, de grote aula binnen, waar die grote stoelen op de voorste rij voor de directe familie zijn bedoeld. Achter die eerste rij stoelen met armleuningen wordt het meubilair eenvoudiger. Van Bokhoven en Brands gaan op links zitten, ik neem plaats op rechts. Cecilia Bartoli zingt Händel wonderschoon. Als het lied gedaan is komt de uitvaartleider naar voren, ik knik eveneens naar Brands, die opstaat en het gedicht zal voordragen.
*
Ik ken je niet, nee, maar denk te weten wie je bent: mijn grootmoeder
bij voorbeeld die net als jij Polen verliet, ze telde onderweg de
kerktorens om thuis niet kwijt te raken –
ze herhaalde dat tellen elke avond in haar dienstbodenkamer – en jij,
wat telde jij in je kamer in het Huis van Bewaring?
Ik weet dat je enige bezit een horloge was.
Ik hoop dat je denkt aan uren waarin je geleund tegen een warme muur
wacht op je broer – ik weet ook dat je een broer hebt – met wie je gaat
vissen.
Nee, ik ken je niet, maar je bent de Rus naast wie ik soms op een
bankje aan het water zit, hij wijst naar de boten, al vissend – en
imiteert een kanon en ik knik.
Je bent de Roemeen die elke ochtend aan de rand van de stad uit een
auto wordt gezet. We zwaaien naar elkaar zoals watersporters dat doen.
Ik denk dat ik je sprak vlak voordat ons buurtfeest begon.
Je vroeg of je welkom was.
Je was de ongenode gast die in een kamer sliep met negen anderen,
eigenlijk was je doodziek terwijl je de hele dag nog toeristen door de
stad moest fietsen.
Ik zie je angstige, boze blik toen iemand dokter mompelde.
Voor we het wisten was je verdwenen.
*
De microfoon staat zeer luid afgesteld, alsof er een menigte mensen moet worden toegesproken, van wie een deel hardhorend is, en een ander deel last heeft van een hardnekkige, vastzittende hoest. Vanwege dat horloge heb ik Tindersticks meegebracht, het eerste, instrumentale, nummer van het album The Hungry Saw, dat zo mooi verdrietig wegsterft, als een klok die ophoudt met tikken, inderdaad. Als laatste stuk koos ik voor het Borodin-ensemble, Tsjaikovski, het eerste strijkkwartet. Bijna acht minuten. We hebben de tijd. Als de muziek is uitgeklonken, vraagt de uitvaartleider of hij ons mag voorgaan. Dat mag. We staan op, buigen voor de dode, ik geef een klopje op de kist. We lopen zo de koffiekamer in. Ik eet twee plakjes cake. Ik vind de cake lekker. Hij lijkt nog een beetje warm te wezen, alsof hij hier in huis is gebakken. Ik heb nog nooit een plakje cake gegeten, bij een eenzame uitvaart. Ik heb alleen gadegeslagen hoe anderen dat doen. Ook Wim Brands neemt een plakje, net als Van Bokhoven, ieder één.
Op de terugweg wil mijn moderne snufje mij geen goede reis meer wensen, natuurlijk, ik rijd nog altijd in die andere tram rond, er is niet voldoende saldo over om mij terug te brengen. Ik leg het allemaal aan de conductrice uit. Ze haalt haar schouders op. Wim zegt: ‘Dat doe je verkeerd. Je houdt je kaart bij het instappen voortaan gewoon twee keer voor de kaartlezer, heb je meteen weer uitgecheckt, kan je dat ook niet meer vergeten.’ Check in. Check uit. Klaar.
© voor het gedicht: Wim Brands
© voor het verslag: F. Starik.
+