Grietje Krans,
Amsterdam, 14 januari 1948 † 23 september 2007, Amsterdam
Nieuwe Oosterbegraafplaats, maandag 1 oktober , 14.45 uur.
Dichter van dienst: Catharina Blaauwendraad
Grietje Krans overleed in het Dr. Sarphatihuis aan de Roetersstraat nummer 2 in Amsterdam, tenminste, volgens het Ambtsbericht stelde om 2.55 uur ’s morgens de dienstdoende arts het tijdstip van overlijden als zodanig vast. Ze is gehuwd geweest. Er is een dochter, die woont in Rotterdam. Ze heeft op haar woonadres geen telefoonaansluiting. De Dienst heeft de dochter geschreven, maar geen bericht terug mogen ontvangen. Reden dat men vrijdagmiddag besluit een dichter in te schakelen. Dat is kort dag. De uitvaart is al maandag.
De dochter, geboren in 1969 in Amsterdam, verhuisde in 1998 naar Purmerend, en een jaar later naar Rotterdam. Daar staat ze nog altijd ingeschreven, op de Schietbaanlaan. Ik bel met Rien Vroegindeweij, de Rotterdamse eenzame uitvaartman. Die woont iets verderop, aan diezelfde laan. Een keurige straat. Hij gaat even bij de woning kijken, of het naambordje klopt, maar er zit geen naambordje op de deur. Hij aarzelt welk huis precies B is: dat kan beneden zijn of boven, de nummering is niet erg duidelijk. Vieze gordijnen. Er zit een gat in het raam. Het ziet er maar verdacht uit, vindt Vroegindeweij, verdacht en verlaten. ‘Nu gaat er een zwart meisje naar binnen’, rapporteert hij even later. We laten het erbij. Het is ook gek om zomaar ergens aan te bellen, van hallo je moeder is dood.
Dat doen we dus maar niet. Grietje Krans verbleef nog maar kort in het dr. Sarphatihuis, dat meldt wegens personeelstekort niet naar de uitvaart te komen, en ‘omdat ze daar pas woonde’, daarvoor zat ze enige tijd in ‘De Schakel’, een overgangshuis, dat de mensen voorbereidt om weer zelfstandig te gaan wonen, na een –dikwijls langdurig- verblijf in bijvoorbeeld Santpoort.
Van haar ex-echtgenoot is niets vernomen. Ik bel met Catharina Blaauwendraad. Zij betoont zich welwillend om dit weekeind het gedicht te schrijven. Vrijdagavond mailt ze dat het gedicht een moeizame bevalling dreigt te worden, maar dat het zeker zal gan lukken. Ik moet het weekeind naar Den Haag. Ik mag niet ongerust zijn, vindt ze. De muziek heeft ze alvast rond: we beginnen met The Rush Light (Russian Folk Song) door het Moscow Chamber Orchestra, gedirigeerd door Constantine Orbellan (van de cd Showpieces & Encores) gevolgd door Who By Fire door Leonard Cohen (van de cd Greatest Hits) en tenslotte Cântec De Leagane (uit Roemenië) door Kitka (van de cd The Vine.)
Van het laatste lied luidt de tekst in Engelse vertaling:
When my mother rocked me, she sang to me only of sorrow.
She sang to me… and wept, and that longing took hold of me.
Since I’ve carried longing in my heart, it has given me no peace at any time, noon or night.
So much sadness, heavy and painful, all weighing on my shoulders.
Others die in their old age never knowing what sorrow is.
But I know, for I have carried it inside me ever since my mother sang to me.
Ai lai lai…
Dat belooft alvast prachtig te worden. Ze schrijft erbij: het laatste nummer is voor mij van wezenlijk belang. Dat snap ik. Ik verbaas me erover dat Who by fire van Cohen nooit eerder voorbij is gekomen. Who, shall I say, is calling?
Later schrijft ze: ‘Over “Who By Fire” heb ik lang geaarzeld, inderdaad omdat ik dacht dat het
vast al eens gebruikt was, maar vooral omdat ik het nummer als filmmuziek heb leren kennen. Een heel indrukwekkende film van Assi Dayan (enfant terrible van Moshe met het ooglapje, inderdaad) in zwart-wit. Tijdens de extreem gewelddadige apotheose krijgt het bloedbad ineens kleur en klinkt tijdens het mitrailleurvuur en het geschreeuw van stervenden de doodkalme muziek van Cohen. Die film heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt, vandaar dat ik het moeilijk vond om de muziek in een andere context te (laten) horen.’
Maandagmiddag. Egaal grijze herfstmiddag. Ik ben vroeg. Om de fietstocht te veraangenamen heb ik mijn MP3 speler bij me gestoken. Aldus aangedreven fiets ik in een half uur waar ik drie kwartier over hoor te doen. Bij de wachtruimte kom ik een uitvaartleider tegen, die ik eerder heb ontmoet. Ik rol het snoer van mijn spelertje op. Hij vindt het maar gevaarlijk, harde muziek in het verkeer. Vertelt van een bijna-ongeluk dat hem ooit overkwam in de auto, met Elvis op tien. ‘Ook alweer dertig jaar dood’, weet ik. Hij stelt me voor aan de organist, die langs komt lopen. We hebben de grote aula, dat betekent dat er georgeld gaat worden. Ai. Ik durf niets te zeggen over de zorgvuldige muziekkeuze van Catharina. De uitvaartleider neemt afscheid. Hij is klaar voor vandaag. Ik slenter terug naar de ingang, waar de dragers op de auto staan te wachten. Bij de ingang van de begraafplaats kom ik Guus Luiters tegen, de directeur van het bijna geopende uitvaartmuseum, dat op het terrein van De Nieuwe Ooster is gebouwd. We kletsen wat. Dan komt Catharina aangewandeld. We kletsen verder. We zien de lijkwagen arriveren en weer vertrekken.
Het is tijd. We vervoegen ons bij de grote aula. Ik vertel van de organist, en dat ik niets durfde zeggen. Daar wacht ons de uitvaartleidster van vanmiddag, een grote, bleekblonde vrouw. Catharina stelt haar de drie cd’s ter hand, dat is de muziek die ze voor vandaag heeft meegenomen. De uitvaartleidster protesteert niet. ‘Komt in orde.’ Even later neemt de organist de cd’s aan en verdwijnt ermee uit zicht.
Er wordt overeengekomen dat Catharina haar gedicht na het tweede muziekstuk zal voordragen. Dan zal de uitvaartleidster het woord voeren na het eerste. Op de tonen van het Moskouse Kamer Orkest betreden we gedrieën de aula. We nemen plaats op de gemakkelijke zetels op de voorste rij, Catharina links van het gangpad, ik rechts, de uitvaartleidster blijft terzijde staan. Als het eerste muziekstuk is uitgeklonken, zegt ze dat we bijeenzijn om met muziek en woorden mevrouw Krans te gedenken, en dat dadelijk mevrouw Blaauwendraad zal spreken. Leonard Cohen zingt. De organist heeft de muziek een behoorlijk volume meegegeven, het klinkt allemaal nogal dolby surround. Alsof we naar een spannende film kijken. Op de kist een mooi boeket van donkerrode rozen. Dan spreekt Blaauwendraad.
WACHTERSWONING
voor Grietje Krans
* 14 januari 1948, Amsterdam
† 23 september 2007, Amsterdam
Vanaf de wachterswoning zag je hoe de sporen
van de passanten, van je man, je kind, de trein
zich evenwijdig in verdwijnpunten verloren
en je bleef achter als een wachter langs de lijn.
In later jaren is alleen nog maar te horen
hoe intercitytreinen zich als een refrein
met vaste intervallen door de stilte boren
zonder te stoppen; het station is veel te klein.
Je legt een eenzaam oor tegen de rail en hoort
het zachte gonzen van een trein die nooit zal komen.
Dan sta je op en zet op tijd een stap opzij
voor wat maar niet voorbij wil gaan. En ver voorbij
een klein perron waar nooit meer afscheid wordt genomen
dendert de trein die nooit vertrekken zal nog voort.
Eenzame Uitvaart #82, De Nieuwe Ooster te
Amsterdam, 01-10-2007 © Catharina Blaauwendraad
‘Muziek van een onaardse schoonheid’ kan ik niet nalaten te denken als het derde stuk is ingezet, de parmantige hakjes van Catharina door de aula hebben geklakt. ‘Een uiterst eenzame uitvaart’, zal zij haar ervaring met deze begrafenis later samenvatten. Ton van Bokhoven zit alleen op kantoor, die kon niet komen. De dragers wachten buiten, tot de muziek is afgelopen en de auladeuren openen, daar staan ze. We wandelen achter de kist aan over het herfstige kerkhof. De kist daalt met twee rozen van het bloemstuk en het gedicht erop. Er is geen schepje zand voorhanden, dus betrachten we ons
moment van stilte. ‘Dan is er nu een eind gekomen aan de plechtigheid,’ vindt de uitvaartleidster. ‘Mag ik u uitnodigen voor een kopje koffie?’ Dat mag. We tekenen het register en drinken stil van onze koffie. Even later verschijnt de uitvaartleidster in de koffiekamer. ‘Gelukkig komt dit niet vaak voor’, zegt ze. ‘Ik word er altijd een beetje depressief van.’ Catharina beaamt dat. En ook ik voelde de tranen achter mijn ogen branden. Het was misschien de muziek, dat die net iets te fraai gekozen was. Of de volmaaktheid van het sonnet. Blaauwendraad vertelt van een opgeheven stationnetje nabij Santpoort. Ze gaat er een enkele keer wandelen, met haar man. Daar komt het gedicht vandaan. Dendert de trein die nooit vertrekken zal nog voort.
© voor het verslag F. Starik, maandag 1 oktober 2007
+