Ik vroeg aan Olaf Risee of ik zijn vermakelijke verslag van de aankoop van zijn ‘rustige vogel’ op mijn eigen weblog mocht kopieëren. ‘Tuurlijk, copieer maar’, schreef hij terug, en dat deed ik, in de hieronder geplaatste log, en kon de logisch daaruit voortvloeiende vraag : ‘is dit trouwens de eerste keer dat ‘een rustige vogel’ wordt uitgevoerd of is het al eerder gedaan?’
even natuurlijk niet onbeantwoord laten. Ik kon geen antwoord schuldig blijven, en vertelde hem ongeveer dit:
‘Ik heb in 1998 een vogel tentoongesteld in een klein kooitje, geplaatst over een opengeslagen boek van Gerard Reve. Ik had de vogel speciaal voor de tentoonstelling gekocht. Na afloop van de tentoonstelling heb ik het boek weer dichtgedaan (het was wel iets dikker geworden) en had ik dus die vogel over. Ik zag er erg tegenop de vogel mee naar huis te nemen. Een Japans meeuwtje, een goedkope vogel, ik had er zes gulden voor betaald. Om het geld ging het niet.
Het bleek een rustige vogel. Mijn nieuwe huisgenoot was best te doen.
Na verloop van tijd was hij zo tam geworden, dat hij naar me toe vloog als ik heel lang roerloos voor de kooi bleef staan. Dan ging hij recht voor mijn gezicht zitten, we keken elkaar aan, en dan schoot hij met alle kracht die in hem was zijn dunne vogelpoep in mijn gezicht, als van een duif, maar dan gelukkig veel minder. Soms ging hij midden in zijn kooi keihard zitten zingen. Nu ja, zingen, bek wijd open en geluid maken, dat was het meer.
‘Sindsdien heb ik een fijne hobby aan vogelenhouden’, schrijf ik in het weergaloze gedicht Twee handige mannen, dat in 2002 in de bundel Simpele Ziel verscheen, de bundel die de terugkeer van mijn dichterschap markeert, en nog altijd op de thuispagina van deze site figureert. Na eerder op de inmiddels onvindbare cd Vinger in het zand van Willem Kloos Groep vlekkeloos te worden uitgevoerd: dan heet het nog , volledigheidshalve, Schenk mij de vreugde van twee handige mannen. Ik zal u per elektronische post een kopietje van het bewuste nummer branden, dan kunt u de vogel leren dansen op de muziek die voor hem geschreven werd, houdt u er dan rekening mee dat – indien u de muziek in de tentoonstelling wenst te betrekken – u het stilleven moet aanvullen met een verdrietige kamerplant en een ronde vissenkom met tenminste één vis erin.
Zo rond de millenniumwisseling heb ik voor mijn rustige vogel deze oplossing bedacht.
Inderplaats mijn eigen opdracht uit te voeren, besloot ik hem een vriend te geven. Steeds grotere delen van mijn atelier verdwenen achter kippengaas, al grotere kolonies vogels bewolkten de ruimte: ik kocht een vogel met een wit hoofd en een zwart lijf, die heel statig rechtop kon zitten. Ik kocht er een die des zomers glanzend zwartblauw was en des winters dofbruin, hij maakte geluiden alsof je met een droge zeem over een raam veegt: de glazenwasser. Ik legde mij toe op het kweken van duifgrijze kanaries, met een zweem van bruin erin. Vrolijk gekleurde vogels terug tot herfst te brengen.
Ik had een mozambikaanse sijs, een verschrikkelijk rotbeest, die de bevolking lastigviel en op andermans nest ging zitten, om te pesten: die heb ik weggestuurd, voor straf heb ik hem in een klein kooitje buiten op het dak gezet met het deurtje open. Even later wasti weggevlogen, maar ‘s avonds zatti er weer: hij was teruggekomen. Toen heb ik hem maar weer mee naar binnen genomen, ik heb hem gezegd: je bent gewaarschuwd.
De motten schijnen in het vogelzaad te zitten.
Toen ik het museum betrok, heb ik alle vogels op de tweede etage losgelaten, ik dacht ze vinden hun plek wel. Ze vonden hun plek niet: het werd een geweldige paniek. Alles fladderde tegen ruiten, muren, kraste met nagels langs tere oppervlakten, scheet in zijn zenuwen op lijsten en zuurvrij geplakte foto’s, vloog zich hartaanval. Wist zich geen raad met de overvloed aan onbepaalde ruimte, een schoorsteenmantel. Vensterbank, nergens een stok. Sommige vogels vluchtten naar boven, steeds verder naar boven, en des nachts naar de donkere zolder, omdat ik altijd een lampje op de overloop liet branden, dat de dieven konden zien, dat er ook helemaal boven nog iemand thuis was. Overdag wilden ze niet terug naar beneden komen, gezellig. Helemaal beneden had ik water en zaad geplaatst. We zijn verhuisd, wilde ik maar zeggen. het aanpassingsvermogen bleek ontoereikend.
Ik heb alle ramen opgeschoven. Na een paar dagen waren ze weg. Ze zijn ook niet meer teruggekomen. De motten hebben het nog drie jaar lang op een streng dieet van winterjassen volgehouden. Toen waren die ook weg.
Ik heb nooit meer een rustige vogel genomen. Inmiddels heb ik allang geen hobby aan vogelenhouden meer. Nu heb ik een vis. Een grote, en voor zijn gezelschap, een paar kleine.
Daar heb ik ook een boek over geschreven. Met een cd erbij, met een lied over ‘de grote vis’ erop. Maar nu ga ik eerst het lied van de vogel zoeken.’