KUNST DIE MIJ GELUKKIG MAAKT (5)

F. Starik schrijft: “Dus ga ik de straat op, / met mijn eigen vaandel / waarop geschreven staat: / Vrijheid? Ziekte! Ouderdom! / Lang leve de dood!

(1965) Gerard Reve, uit GETUIGENIS, verzamelde gedichten.”

Cees Buitendijk schrijft: ‘Als Gereformeerde astmatische jongen werd ik in de jaren vijftig bij een zus van oma in Nuenen logeren gezet. De zus van Oma had een vriendin die kosteres was in de katholieke kerk daar. Van “onze” naakte Gereformeerde Kerk naar een kunstige Katholieke tempel deed mij hart sneller kloppen. Op een dag mocht ik deze kosteres helpen op een wankele houten trap meehelpen Jezus’open wonden af te stoffen.
Het eerste beeld dat ik aanraakte (gij zult geen gesneden beeld maken) heeft mij zinderend blij doen beseffen dat “Kunst die gelukkig maak een open wond moet zijn / die nooit meer dicht gaat”.
Hij voegt onder zijn bericht deze informatie aan zijn Boodschap toe: ‘Geboren: 6-11-1949 Goidschalxoord’

Leonie Greefkens schrijft: “Toen ik ooit tegenover een doek stond, in het Stedelijk, van Rothko, zonken mijn ogen in zijn verf. Paralysed. Tijd verdween, een zoem van zijn. Puntje op de i van de schilderkunst. Niks meer aan toe te voegen. Alles, vorm, kleur, ruimte, licht. Met minimale middelen. Dat was het moment dat ik besloot, tot mijn grote opluchting, nooit meer te schilderen. Overbodig. Alles was gezegd.Is dat geen vreugde?”

Erik Fens schrijft: “De kunst, die de kunst bevrijdde. Op de zandverstuiving bij Hulshorst vond ik mijn eerste objecten. Mooie stenen, stukken hout met een vorm, veren, schedels en kogelhulzen. Ik raapte ze op en nam ze mee. Thuis werden ze uitgestald. Dat was in 1954. Ik ben blijven oprapen, meenemen, ordenen en uitstallen. In 1975 ging ik naar de akademie. Ik las Duchamps credo: WHAT THE ARTIST CHOOSES TO BE ART, IS ART, zag zijn urinoir, en begreep wat kunst was. Dat bepaalde ik in het vervolg helemaal zelf. Over de kwaliteit van (mijn) kunst(werken) kon vanaf toen nog lang en gelukkig van mening worden verschild. Het uitstallen werd exposeren. En tegen iedereen, die het maar wil horen zeg ik: WHAT YOU CHOOSE TO BE ART, IS ART. SO CHOOSE! ”

Samuel Vriezen schrijft: “Het boek met honderd kubussen van Sol LeWitt. Precies dat: honderd kubussen, elk een tikje anders gekleurd: fantastisch: er zijn dus nog eerlijke mensen op deze wereld. Nog iets gelukkiger word ik van een piepklein werkje van hem dat ik kocht bij Boekie Woekie. Drie in elkaar geschoven velletjes die je elk kunt openklappen als gebroken deuren om zicht te krijgen op het volgende velletje. Zo zijn drie linkerkanten naar believen te combineren met drie rechterkanten. Elk ‘deurtje’ bevat twee vierkanten met strepen: horizontale, verticale, of diagonale in twee richtingen. Dus in totaal negen mogelijke combinaties van vier van dat soort vierkanten. Het zegt alles wat het zeggen moet en je mag zelfs meedoen, maar enkel op bescheiden wijze. Interactief en toch niet moeizaam. Ik heb het mijn vriendin cadeau gedaan. Overigens, als er dan toch zoveel muziek genoemd wordt: Conlon Nancarrow, Study nr. 36 for Player Piano. De berekendste, wildste, bizarste en vrolijkste muziek ooit gehoord.”

Thomas A. Lebbink schrijft: “Ik twijfel tussen “mijn gebit” of “mijn eerste racefiets”, het eerste kunstwerk hoef ik niet te verklaren, het tweede verdient enige uitleg: Mijn eerste racefiets, een tweedehandse rode Gazelle, voor 2000 gulden op de kop getikt, een kunstwerk vergeleken met de ijzeren rossen voordien.Ik ben ermee naar de “Alpe d’Huez” gefietst.
Voor het eerst in mijn leven. VRIJHEID! Pijn in mijn reet. Een rugzakje met verschoning en benen die mij welhaast ongenaakbaar naar de “Alpe d’Huez” lieten trappen. Het kunstwerk toverde 21 bochten omhoog naar de “Alpe” lang, ellendige groene snotbellen uit mijn neus, die ik tussen het hijgen door van mijn bovenlip zoog, De Gazelle liet mij begrijpen dat kunst moet worden beleefd, afstappen mág niet, zodra je gaat lopen smijt je die Gazelle walgend weg, ga je een Porsche kopen, Afstappen mág niet, dat is de grootste nederlaag, dat bederft je ziel voor eeuwig, emoties, dát is kunst. Kunst die gelukkig/ ongelukkig maakt.
Mijn antwoord op uw vraag: Mijn eerste rooie mooie bollende Gazelle.”

Gerrit van Schuppen ondertekent zijn bericht met Werner Spaland en schrijft, wellicht in die hoedanigheid: “Kunst die mij gelukkig maakt: Mijn voeten. Iedere morgen. Helemaal af. Kunstwerkjes. Vanuit het lakendonker gekomen. Op de vloer beland. Bleek maar klaar. Met kloppende adertjes. Nachtwarhaartjes op de tenen. Altijd zijn ze daar. ‘s Morgens. Bloot naast bloot onder bloot. In de buurt van het nog warme bed waarop weer ander bloot. Tot ze worden ingesokt. Willig tot aan een nieuw donker. Later.

Tussentijds brengen ze me altijd wel ergens, mijn kunstwerkjes, zoals vorig jaar zomer naar http://www.blogger.com/ waar Thomas Hirschhorn een aantal ruimtes had gevuld met een enorme installatie genaamd “Anschool”. Bij het binnenstappen dacht ik (want nog onbekend met z’n werk); wat een vreemde bende (heel veel materiaal/rommel van de straat alsook uit de omringende wereld gebruikt hij). Maar eenmaal binnen gaan de details werken, ontstaat er een wereld behoorlijk scheefstaand op de werkelijkheid vanwaaruit ik net voor het naar binnengaan gestapt was. On- maar vooral ook gelukkig werd en word ik er (nog) van.”

Fredie Beckmans schrijft: “Het hele jaar door stond er in de keukenkast van mijn moeder eenkoekjestrommel. D’r zaten gek genoeg geen koekjes in maar plakjes van een zelfgebakken cake. Uitgedroogde plakjes, overgebleven van de visite. Ik lust tot op de dag van vandaag geen zelfgebakken cake van mijn nu 76 jarige moeder. Het sterkste moment ligt wel in de afbeelding op de koekjestrommel. De nachtwacht van Rembrandt in kleur en reliëf. Als jochie van twaalf liet ik er zachtjes mijn vingers over glijden. Een schilderij voor blinden leekhet wel. Het koekblik bezorgde me momenten van intens gevoel iets mooi te vinden.
Op mijn vijftiende met de hele familie naar Amsterdam. Artis,Rijksmuseum en Chinees.Nu zou mijn intens geluksgevoel bij het zien van de nachtwacht nog groter worden. Het echte werk. Diepere teleurstelling heb ik nooit meer voor een echt kunstwerk gehad. De echte nachtwacht was niet zo snoezig en zonder reliëf. Tegenwoordig kan ik de nachtwacht wel op zijn kwaliteit waarderen. Dat is een objectief oordeel en kunstgevoel. Haalt het niet bij mijn jeugdige subjectieve en diepdoorleefde warmte voor de nachtwacht op koektrommel. Het raarste is eigenlijk nog wel dat die cake toen niet lekker was en nog steeds niet.”

Erik Nieuwenhuijs schrijft: “in december 1990 zag ik in het museum voor fijne kunsten in Boedapest het schilderij ‘Der Kuhhirt’, waarop een kleine herdersjongen en een koe. http://commons.wikimedia.org/wiki/Image:Constant_Troyon_001.jpg Er gaat een enorme dreiging van uit. Koe en herdersjongen staan allebei nog in schel licht, maar daar gaat snel verandering in komen. Er hangt een catastrofaal onweer in de lucht. Als mijn gemoed ooit al eens in beweging komt naar aanleiding van een kunstwerk, dan is het meestal door een haperende viool, of een snik in de stem van een geloofwaardige countryzanger. Als kind huilde ik om een beer die na een verblijf in vriendelijke gevangenschap weer het bos in werd gejaagd en zijn trouwe oppasser nooit meer terug zou zien. In december 1990 was ik 25. Ik stond – en sta nog steeds – op het standpunt dat een man alleen huilt op begrafenissen en dan nog uitsluitend als er niemand is die mogelijk baat heeft bij zijn vermogen zich te beheersen. De man die naar deze Duits-Spartaans levenswet richt, kan op mijn bewonde
ring rekenen. Bij het bekijken van het schilderij van Troyon biggelden de tranen me over de wangen. Het was koud in het museum. Ik weet nog dat er lappen waren opgehangen om de snijdende wind buiten te houden. Ik hield mijn tranen verborgen. Natuurlijk. Het is me nooit meer overkomen. Wel ben ik nog een keer in ongepast hard lachen uitgebarsten bij het bekijken van een installatie met blauwe badkuipen in het PMMK in Oostende. (Titel: ‘wat een plezierige zottigheid’). Maar die herdersjongen dus. Na enig nadenken kwam ik erop dat ik mezelf met die jongen moet hebben vereenzelvigd. Dat ik als 25-jarige het leven zag als een sombere taak die de beeldsprakige herdersjongen- een klein stokje, een hele grote koe – onmogelijk tot een goed eind zou kunnen brengen. Alles wanhoop. Nu – als vlezige oude man etc. – ben ik meer geneigd me met die koe te identificeren. Als ik bij vlagen nog wel eens naar de Duitstalige catalogus van het museum grijp, word ik juist heel gelukkig van datzelfde schilderij. Omdat die jongen die koe zo zorgeloos omarmt. Omdat die dreiging zo weinig indruk op koe en herdersjongen lijkt te maken. Omdat ik nu denk dat het toch nog heel goed met die twee is afgelopen.”

Vera van der Horst schrijft: “In Memoriam Gerard Reve.”
“Er zijn teveel momenten dat kunst voor mij een eye-opener was, voor een aha-erlebnis en momenten van ontroering zorgde. Voor het gemak schaar ik dit maar onder de noemer van ‘geluksmomenten’. Teveel om hier te noemen als in de opgaaf over beknopt wordt gesproken.

Van die dag in het Utrechtse Wilhelmina Plantsoen, waar mijn moeder tijdens een openluchtfestival optrad. Ze stond op een hoge toren en zong Frans Léhar’s, Viljalied. De zon scheen en windvlagen voerden haar frêle sopraan in flarden langs mijn zesjarige oren.
Van dat bijna kitscherige schilderijtje dat ik als negenjarige zag bij onze kunstenaar buurman Rien Goené, dat me fascineerde omdat je blijkbaar met zo weinig middelen een heel complex drama kon verbeelden. Een klein wit doekje, met wat druppels zwarte verf die als tranen naar beneden over het wit uitliepen. Van die wandelingen door de Documenta in Kassel, Centrum Pompidou en ik geloof in Aken dat ik voor het eerst voor een schilderij van Francis Bacon stond en er aan zat natuurlijk, want niets maakte mij meer gelukkig dan kunst die me beroerde aan te raken, waardoor vaak kwade cipiers mij de hele tocht door de musea volgden.En ja ik heb ook met mijn handen aan het pindakaastapijt van Schippers gezeten,
nadat ik er bijna per ongeluk overheen gelopen was. En toen ik als 18 jarige in een klein antiekwinkeltje in Groningen voor heel weinig geld een in leer gebonden uitgave van Narcissus en Goldmund van Hesse kon aanschaffen.
Tot de dankbare herinneringen die ik nu voel naar de man toe die zojuist is overleden.
Gerard Reve, die nog steeds mijn Nederlandse lievelingsschrijver is.Als vijftienjarige school drop-out werkte ik in een meubelzaak, waarbij ik in stille
tijden ook de meubels moest stoffen. Als opvulling stonden er boeken in de kast
waaronder De Avonden. Ik begon erin te lezen, nestelde me in een stoel en las door
tot de baas kwam zeggen dat ik het wel mee naar huis mocht nemen.Onberedeneerd voelde ik: aha dit is literatuur. Niet alleen wat hij schrijft beroert me,
ook hoe hij het schrijft. Zowel in zijn spreken als schrijven is het altijd Reve,
een taalstylist pur sang. Bovendien is het ook de enige schrijver waarbij ik bij het lezen
lichamelijk opgewonden kon raken, maar dit even triviaal terzijde.Gerard Reve ik dank je hier voor al die ontelbare uren van genot die je me geschonken hebt,
zowel door je boeken als door je weergaloze publieke optredens, die ik nooit wilde missen,
omdat je ook altijd iets zei, iets dat bleef hangen.

Dit was mijn opvatting van beknopt, mocht u een andere hebben, het zij zo.”

F. Starik schrijft: “lieve lezer, mocht u onverhoopt zover zijn gekomen, vanwege die laatste zin mocht deze bedenking er helemaal in. Vanaf vandaag ga ik veel strenger zijn. Uw omschrijving mag nog maar zes regels zijn. Of zeven, daar wil ik afwezen.”

Geplaatst in Log