Hilversumse Boekhandel

Hilversumse Boekhandel, donderdag 15 juni, 20.30 uur.

Rogi Wieg presenteert de bloemlezing van zijn gedichten “Waar hij zijn jas hangt”. Daarmee viert hij tevens zijn twintig jarig jubileum als dichter. Hij zal worden geïnterviewd door zijn vriend, de mediapersoonlijkheid en ex-psychiater Bram Bakker. Dat moet plaatsvinden in de Hilversumse boekhandel.

Wieg is een generatiegenoot. We kennen elkaar uit de kelders van Perdu. Ik spreek dan van de jaren tachtig. Toen Perdu nog in een kelder woonde. Grote vrienden waren we niet. Wieg stond voor de stilstand, het sonnet, waar de Maximale beweging nog geboren moest worden, maar waar de contouren van het multimediale tijdperk toch al zichtbaar werden, de mentaliteit van de nihilistische punk-generatie een –achteraf gezien- tamelijk idioot schisma trok tussen de jongelui die zich ogenschijnlijk aan de bestaande orde wensten te conformeren, en de jongens die alles anders zouden gaan doen. Jan Kostwinder, die met Marisa Groen zou trouwen, al jaren dood, Hans Kloos, die het nog prima doet, Jaap Boots en Rogi Wieg: ze gaven een tijdschrift of een bundel uit dat ze de Kruiwagen noemden. Dat vertelde alles.

Vandaag terugkijkend vertelde dat niets. Ik gunde mij de weelde van een lange rustige dag aan de keukentafel, gedichten herschikkend die beslist, of toch niet in mijn nieuwe bundel opgenomen moeten worden. Ik mag mezelf een overlever noemen.

Het is angstwekkend leeg in de boekhandel. Ik zie Joost Zwagerman niet. Ik had op de komst van Maria Barnas gerekend. Pieter Boskma, van wie vorige week een aanzienlijk kloekere ‘greatest hits’ verscheen, druk bezocht, ten burele van Prometheus, opgeleukt met een stukje in HP/De Tijd, waarin Koos Dalstra op de foto controleert of er nog een tussenschot in de neus aanwezig is, niemand. Bij de presentatie van ‘Kameraad Scheermes’, twee jaar geleden in het Amsterdams Lyceum, hing men nog –met de benen buiten- zoals mijn meisje dat plastisch verwoordt. Gelukkig vind ik de trouwe boekhandelaren Tom Hoebee, en zijn eega Marijke Dit of Dat, we hebben laatst geweldig lekker gegeten na afloop van een Koninginnedagoptreden. Mijn inktvis was geweldig, dat zeg ik nog maar eens. De beste inktvis ooit.

De Nieuwe Vriendin, die eenvoudigweg Tessa heet, nadat Wieg – dus toch, en ja, dat zat erin- van zijn laatste lief Judith Flier gescheiden blijkt. Judith Flier beantwoordt Wieg’s mail nog even genadiglijk. Zij stelde de verzamelbundel samen en schreef een voorwoord dat op zijn zachtst gezegd een ongebruikelijk voorwoord bij een verzamelbundel heten mag.

Een zuster, die gewoon gelukkig getrouwd is, de boekhandelaar zelf natuurlijk en een vriend van de boekhandelaar, die –in de ontwikkelingssamenwerking zit- en daarmee zo te zien goed heeft geboerd, een Hilversumse jazzmuzikant, die nu al weet dat hij de bundel niet wil hebben, want hij vindt de dichter maar een Sombermans, een snijboon, een mevrouw die drie, nee vier huwelijken achter de rug heeft, of toch drie, ze weet het niet zeker. Iemand van de plaatselijke pers, zal wel een huis aan huis blad wezen. Judith Flier is ziek. En zo is Peter Nijssen, de redacteur. Gedurende de avond vordert vraagt de boekhandelaar almaar frequenter of ik misschien van de uitgeverij ben. Ah, een dichter. Trouwhartig wijst hij aan waar ik te vinden ben: in deze kast, en achter de kassa een ingelijst drukwerk op handgeschept papier. Tom Hoebee legt uit dat er voorlopig geen nieuwe uitgaven op stapel staan, ‘want het papier is op’. Diana Ozon was een hit, in de handgeschepte papieren. ‘Eenvoudig moet het zijn,’ weet Hoebee, ‘iets wat een jongen aan een meisje kan geven en dat zij dan begrijpt dat hij veel van haar houdt. Meer dan ze dacht. En dat het meisje dat gedicht dan snapt.’

Bram Bakker neemt het woord. Het is half tien geworden. Er zal echt niemand meer komen. De eerste gasten zijn al afgedropen. Ik heb inmiddels geleerd dat er iets verderop in de straat nog een boekhandel is, al heel lang, daar was men niet blij met de komst van de nieuwe geweest: dat was oorlog. Aan de overkant van de straat is vooral een coffeeshop gevestigd, waar men hard bellend op de stoep wil staan, in de loop van de avond een deur opschuivend naar pizza showarma patat. Hoe het daarna moet, weet ik ook niet, dan ben ik al weg.

De dichter heeft op zijn bleke oudevrouwenarm met vilstift een hart getekend, met een pijl erdoor, aan het eind ervan een r en een t, daarmede onherroepelijk herinnerende aan Dalstra’s onvergankelijke schilderwerk R=/T, waarbij de slash natuurlijk door de = hoort heen te staan.
Computers, ik heb ze nooit begrepen, al maak ik er dagelijks gebruik van.

Op een andere arm prijkt een kruis. Even vilstift. In haar voorwoord wijst Judith Flier op de merkwaardige gewoonte van Wieg om bij voorkeur met zo min mogelijk kleren aan over straat te gaan, een herinnering aan de tijd, dat wij het nog warm van onszelf hadden, want alle warmte komt van binnen: die ouwe Wieg is de grootste nihilist gebleken.

Bram Bakker, de ex-psychiater die Rogi Wieg blijkens Kameraad Scheermes waarschijnlijk voor suïcide behoedde, probeert met heftig ploppende microfoon de dichter tot een gesprek te verleiden. De dichter praat over liefde krijgen, en zoveel mooier, liefde geven. Hij spreekt aarzelend over klaarkomen, de onbaatzuchtigheid van zijn liefde, dat ‘alle vrouwen beter van hem zijn geworden’, suggereert iets erotisch met zijn eigen zuster, die zojuist nog gelukkig was getrouwd, hij bekent dat hij éénmaal trouwde met een minder intellectuele vrouw, die hem een dochter Hannah baarde die hij nog dagelijks mist.

Ik weet dat hij daar processen over voerde. Om die dochter te mogen zien. Om hoe het uit de hand gelopen is. Wieg bedankt voorin zijn verzamelbundel het Fonds van de Letteren voor twintig jaar lang onafgebroken subsidie. In –Ongerijmd Succes- van Thomas Vaessens vond ik de naam Wieg niet terug. Bij de vermeldingen van de meest verdienenden aldaar. Elly de Waard, Jacques Hamelink, zelfs Simon Vinkenoog werden goed bedacht. Ook Boskma zie ik nergens, terwijl ik zeker weet dat hij al jaren geleden op veel maandeenheden zat, maandeenheden, werd dat genoemd.

Brengt mij tot de conclusie van deze wonderlijke presentatie: Wieg is vier jaar jonger dan ik ben, en hij is nu –een bij leven reeds vergetene- , bestaat niet meer, dan voor twaalf familieleden. ‘Het ergste is, alleen dood te gaan’, zei hij nog. Werk aan de winkel voor Joris van Casteren.

Dat Bram Bakker lang met twee vrouwen tegelijk leefde, weten we nu. Uiterlijk vertoont hij enige gelijkenis met Thomas Vaessens. Ik lees in Vaessens’ boek en in de commentaren op zijn jongste pennenvrucht steeds dat het allemaal een complot is, een perfide spel om macht, invloed, ergens bijhoren. Een goede smaak van twee, driehonderd liefhebbers van die goede smaak. Een wereld van insluiting en uitsluiting. Dat is allemaal waar, en hoort er allemaal bij, maar is niet de kern waarom wij des nachts achter de computer zitten, dat gaat voorbij aan de grote, onbegrijpelijke liefde die van Wieg een overlever maakt, die ervoor zorgt dat de vreemde jongens elkaar uiteindelijk vinden.

Tot zover. Ik was vanavond, voor de zoveelste, en zeker niet voor de laatste maal, diep geroerd door wat de dichtkunst vermag, belangstelling of niet.

Geplaatst in Log