Zondagmiddag 25 maart 2007, Haarlem, café Cicero.
Mijn meisje heeft me erom uitgelachen. Waarom doe je dat nu weer. Jurylid zijn bij een slampoëziewedstrijd. Het genre lijkt in zichzelf te zijn vastgelopen: een langzaam krimpende cirkel oude bekenden, die op allerlei min of meer aan de poëzie gerelateerde sites en weblogsgewijs bittere oorlogen uitvechten, liefst onder pseudoniem, elkaar dikwijls al jaren bij dergelijke wedstrijden tegenkomen: nu eens in de jury, dan weer als kandidaat. Er zit nauwelijks beweging in. Maar wel een hoop maatschappelijke rancune. Een beschadiging.
Niets tegen beschadigingen: ik houd van het afwijkende, het minder gewone.
Vanmiddag in Haarlem trad een Gijs ter Haar aan, een Sander Koolwijk, een Emma Burns, een Roop, en zij werden gepresenteerd door een mevrouw die zich Pandorra noemt, en zij werden beoordeeld door – naast Henk van Zuiden, bloemlezer en redacteur van de Windroos-serie en als zodanig uitgever van niet alleen de afgetekende winnares, die zich vooralsnog aan de geschetste categorieën onttrekt – maar ook van jurylid Pom Wolff, die voortdurend andere slams wint. Van wie je uiteraard een verslag van de middag op de hieronder aangegeven link kunt vinden. Schat van een man. Ik mag van hem soms in zijn auto rijden. En dat na afloop van mijn taak als derde jurylid, wanneer de Leffe Dubbels zich weer goed hebben laten smaken, een jurylid krijgt consumptiebonnen, veel.
Ik word in zulke gevallen gepresenteerd als – de meester van het mes-. Dat komt zo. In Eindhoven heb ik een seizoenlang als jurylid in café Kraaij en Balder zo’n slam mogen meemaken. Ik moest het gezamenlijk opgestelde juryrapport voorlezen en kwam dan bijvoorbeeld – naar aanleiding van de gevoelsuitstortingen van een getourmenteerde jongeman – tot een stelling als ‘grote moeilijkheden in het leven hoeven niet automatisch tot grote poëzie te leiden.’
Zo’n opmerking leidde dan, hoe mild geformuleerd ook, tot diepe verontwaardiging, eerst van de getourmenteerde zelf, en daarna van de andere gedupeerden in het algemeen. Ik was de pier, een kwaaie. Het viel ze rauw op hun dak. Ik geloof dat ze eraan gewend waren, elkaar te bewieroken, tot de kerk ervan leegliep, omdat het toch wel sterk begon te ruiken. Ik beging een enorme overtreding. ‘Misschien is het allemaal niet zo geweldig als je dacht, toen je nog aan je schrijftafeltje zat.’
Mijn meisje wist daarna zeker: dit nooit meer.
Het schaarse vermoeden van iets dat een gedicht zou kunnen worden werd altijd overschaduwd door het surplus aan onvoldragen mededelingen, dikwijls via een krukkig eindrijm bewijzen willend dat het hier om heusche poëzie zou gaan.
Sindsdien draag ik blijmoedig de reputatie van het mes.
Vanmiddag weer werd me verzekerd dat menigeen had overwogen ‘de lier aan de wilgen te hangen’ zelfs ‘de hand aan zichzelf te slaan’ na een volstrekt mislukt optreden aldaar en de bemerking van de jury dat het allemaal niet erg precies geformuleerd ware, de grote moeilijkheden van leven dus. En wij hadden nog helemaal geen lier gezien. En geen wilg. En geen hand. En geen sla.
Twee gunstige uitzonderingen, vanmiddag: iemand die zich Kapitein Lafbek noemt, er ondanks dat wat puberaal aandoende pseudoniem een, laten we zeggen, levendige gedachtestroom op na houdt en dat aardig weet te verwoorden, al snapt hij van hoe je dat zou kunnen voordragen nog niets, terwijl hij zo te zien wel tegen de veertig moet lopen. Ik ben pas een jaar bezig, verontschuldigt hij zich. Ook een argument.
Een best wel schattig Kunstbendemeisje, dat overal waar ze komt wel wat wint: Laura Demelza Bosma, onthoud die naam. Kan wat worden. Komt dat zien. Volgende maand verder.
Goed. Op de site van Pom Wolff kunt u dat allemaal nalezen, al schijn ik in dat verslag getransformeerd tot een schuimbekkend brallende idioot, die over alles de baas wil spelen en gelijk moet krijgen. Ik heb dat niet zo ervaren, maar vooruit.
Van mij mag je het zo zien: ik ben tot in iedere vezel bereid om schoonheid te ontmoeten. Maar. Als het niet mooi is, ga ik ook niet doen alsof.
Tuk op een mooi ongeluk, die titel moet ik nog waarmaken.
Ooit, toen mijn meisje nog bereid was in de jury van een slamwedstrijd plaats te nemen, reden we gedrieën terug van Eindhoven naar Utrecht, Amsterdam, laten we dat in het midden: persoonlijke bedreigingen worden niet op prijs gesteld.
Ik mocht het stuur voeren. We overleefden dat.
Op de site van Pom Wolff kunt u alles volledig nalezen, maar deze scènes geef ik u alvast:
“De heer F. Starik heeft een voorwaarde toegevoegd aan zijn verschijnen. Ik houd er ernstig rekening mee dat mijn leven vandaag zal eindigen. Als de site morgen geen items meer biedt dan weet u dat ik ergens tussen Haarlem en Amsterdam zal liggen. F. Starik niet in het bezit zijnde van enig rijbewijs heeft de wens (lees maar rustig eis) kenbaar gemaakt dat hij mijn auto wil besturen op de terugweg van Haarlem naar Amsterdam. Op mijn vraag – kun je dan wel rijden – formuleerde hij: jongeman ik ben naar Portugal geweest en ook op de terugweg heb ik het stuur in mijn handen gehad. Dat is wel 5000 kilometer en maar twee ongelukken.
‘Ik heb zo’n godgloeiende hekel aan de vijfde versnelling Pom, waar zit ie eigenlijk.’ Starik op weg van Haarlem naar Amsterdam achter het stuur op zoek naar de vijfde versnelling. Het is allemaal overleefd. Ik geloof toch dat je iets meer door de voorruit moet kijken. Wat je net hoorde was de stoeprand. Die drie zit nog wel in mijn systeem maar de twee vergeet ik altijd. zo haalden we de rand van Amsterdam waar een brandweerwagen stond te knipperen. Ik ben blij dat ik het leven nog heb.”
Later mailt Pom: ‘Vergeleken met uw versnellingstechniek in de Toyota getuigde uw optreden in café Cicero van een verfijndheid die met de modernste echografie uit het van leeuwenhoek niet waar te nemen zou zijn geweest.’ Ik vroeg hem, naar aanleiding van zijn verslag, of ik misschien te pregnant aanwezig was, misschien zelfs behoorlijk brallerig: lees dat na op
http://www.pomgedichten.nl/modules/news/
Zo te lezen denk ik zelf van wel.
We doen maar net alsof we iets weten.
+