We zitten in een café op de Bilderdijkstraat, het café heet Sjiek, we zitten voor het raam in lederen fauteuils, moeder kijkt met overgave naar buiten. Ze heeft gezegd dat ze blij is dat ze niet in Amsterdam woont, want daar is het altijd zo druk, ze heeft gezegd dat ze blij is dat ze nu in Amsterdam woont, want in het dorp, waar ze vandaan komt, daar heb je zulke dingen niet: cafés waar je in een leunstoel voor het raam kunt zitten. ‘Heb ik mijn tas?’ vraagt ze. Ze heeft geen tas bij zich. We maken aanstalten te vertrekken. ‘Heb ik wel een jas?’ Ze heeft een jas. ‘Heb ik wel sleutels meegenomen?’ Mijn moeder heeft geen sleutels nodig. Alleen een code, die is geheim. Later zegt Lief dat we haar misschien toch maar een bosje sleutels moeten geven, zomaar sleutels, die ze mee kan nemen, vast kan houden, sleutels die niks opendoen, of dicht.