EENZAME UITVAART NUMMER 58

de heer Willem Johan Schelfhout, geboren 23 januari 1917 in Paramaribo. Bevonden op 1 april 2006, op straat in Amsterdam.

dinsdag 18 april, 10.15 uur, Nieuwe Oosterbegraafplaats

dichter van dienst: Alfred Schaffer.

Dinsdagochtend. Bij mijn ontwaken klettert de regen tegen de ramen. Wat zorgelijk overweeg ik om met bus en tram te reizen, wat ik maar zelden doe. Ik zou niet weten met welk nummer je dan moet. Misschien wel ergens overstappen. Men moet er ruim de tijd voor nemen. De radio beweert dat de regen in de loop van de ochtend naar Duitsland zal vertrekken. In de loop van de ochtend, tsja. Dat kan dus wel vanmiddag worden. Als ik veel te vroeg de deur uitga houdt het juist op met regenen. Goed. Dan zal ik langzaam, bijna statig naar de begraafplaats fietsen. Op topsnelheid, bij gunstige wind, kost het een half uur. Fietsend zoals een bejaarde dat doet kan ik het in drie kwartier. Spaar ik mooi een buskaart uit.

Het geld voor de uitvaarten is al drie nummers lang op. Er is nog altijd geen contract met de gemeente getekend. De al maanden geleden opgerichte Stichting wacht nu al zo lang. Laatst heeft de Amsterdamse Burgemeester, de heer Job Cohen, zich officieel tot Beschermheer van de Stichting laten benoemen. Hij schreef erbij dat zulks niet automatisch betekent dat men dan ook Recht heeft op geld van de Gemeente. Opdat wij niet denken dat het ergens goed voor is, een Beschermheer te bezitten.

Hoe langzaam ik ook fiets, ik draai ruim voor tienen de Kruislaan op. Langs Elders Uitvaartverzorging. Ik word geroepen. Vanaf zijn balkon op één hoog zwaait David Elders enthousiast gedag. ‘Alles Goed?’ roept hij me in het voorbijgaan toe. Ik laat een langgerekt ‘hee’ in het voorbijgaan door de stille Kruislaan galmen. Het klinkt verrast, alsof zich zojuist een klein wonder heeft voltrokken. Maar een antwoord is het niet.

Als ik de begraafplaats oprij, staan er acht dragers terzijde van de poort. ‘Heren. Keurig,’ laat ik me ontvallen. Eén van de dragers licht zijn hoed. Door deze erehaag laat ik me uitrijden tot het fietsenrek. In de wachtruimte buiten bij de grote aula heeft zich een groepje wachtenden verzameld. Ik zie een grote bos witte bloesemtakken, zo van een boom genomen.

Ik inspecteer de kleine aula links, de kleine aula achter, maar alle deuren zijn gesloten.
Dan zie ik dichter van dienst Alfred Schaffer aan komen fietsen. Hij heeft nu ook een begrafenisfiets. Met dubbele stang, glanzend zwart. Jasbeschermers. Hij is niet door de erehaag gereden, maar koos het kleine zijhek, achter de dragers langs. ‘Acht dragers, mooi’ vindt hij. ‘Misschien de uitvaart van half elf.’ We lopen in de richting van de wachtruimte.
Daar is ook Van Bokhoven, met een collega van de Dienst. ‘Er zijn nog best veel mensen gekomen’, constateert hij tevreden. ‘We hebben advertenties geplaatst in het Parool en in de Telegraaf’, verklaart hij de ongebruikelijke toevloed aan bezoekers. ‘Wat doen we?’vraag ik. ‘Met de uitvaartleider overleggen?’aarzelt Van Bokhoven. De uitvaartleider, een man van eind veertig, begin vijftig met een open, wat jongensachtig gezicht, stelt voor de kwestie aan de bezoekers voor te leggen. Hij vraagt de aandacht van de geachte belangstellenden. Hij wijst erop dat de bloemen aan de dragers kunnen worden meegegeven, dan worden ze netjes bij de kist gelegd.

De bloemen worden afgegeven. Nu staan we al veel dichter bij elkaar. De uitvaartleider wijst naar mij. ‘Het is Amsterdam gebruikelijk, dat er als er niemand op een uitvaart wordt verwacht, er een dichter wordt ingeschakeld’, leg ik uit. Er wordt instemmend geknikt. Ik wijs op mijn beurt Alfred Schaffer aan. ‘Vandaag is dat de dichter Alfred Schaffer. Nu weet ik niet of één van u een woord wil spreken?’ richt ik terug mij tot de aanwezigen. Daar neemt de uitvaartleider het na een effectvolle pauze over. Hij herhaalt de vraag naar de overige sprekers. Niemand. Of dan de dichter maar het woord zal voeren? Weer knikken de gezichten instemmend. ‘Wilt u spreken aan het graf?’ ‘Het is gebruikelijk dat de dichter spreekt na het eerste muziekstuk,’zeg ik vlug. Dat hoort nu eenmaal zo. Zo zijn we dat gewend. Ik zie Schaffer aarzelen, de mogelijkheid wegen tot het spreken aan het graf. Maar het is al besloten.
Een van de bezoekers komt naast me staan. Hij heeft het wel eens op televisie gezien, zegt hij, nu weet hij dat het klopt, dat er dan een dichter komt. Mooi vindt hij dat. Dat het klopt.

Tegen half elf gaan we de aula binnen. Het orgel wijst de weg. Er zitten twintig mensen, de organist, twee personeelsleden van de Dienst, uitvaartleider, de dichter en uw verslaggever van dienst meegerekend. Als het orgel zwijgt treedt de uitvaartleider naar voren vertelt nog eens dat we bijeenzijn om de heer Schelfhout naar zijn laatste rustplaats te brengen. Dan geeft hij het woord aan de dichter. Dit wist hij: de heer Schelfhout woonde in de Veeteeltstraat. Er is geen familie. Nooit getrouwd geweest. Hij werd door de politie op straat gevonden. Er is sprake van -een tragisch ongeval-. Hierop is geen verdere toelichting te krijgen. Volgens de Dienst was het geen verkeersongeluk. In de akte van overlijden wordt de doodsoorzaak ‘natuurlijk’ genoemd.

FEITELIJKHEDEN

Je bent teruggefloten, voortgekomen. Bekend, met een profiel.
Hier moet het zijn, zullen we zeggen, we gluren naar binnen
en zien je nóg zitten – een taxi zoeft voorbij, de gang vol post.
De rommel op zolder blijft ‘rommel op zolder’.
Er wordt gezegd: de straat zou op dit tijdstip geen gevaar meer mogen zijn.
Er wordt gezegd: dit verzekeren wij niet, en steeds weer die verwachtingen.
Er wordt gezegd: een zichtbaar schone wijk hebben onze maatregelen
niet opgeleverd, bacteriën verspreiden zich in een handomdraai.
Nu zoeken we je huissleutels. Overal was je welkom, overal viel je in slaap.
Op je balkonnetje. In de bus met je hoofd tegen het raam. Voor de tv.
Heb je je pijn gedaan is niet de juiste vraag.
Er wordt gezegd: we tellen af, ga daar maar liggen.
Er wordt gezegd: je bent een minderheid, de soundtrack onder onze koopzondag.
Er wordt gezegd: laten we eerst een blokje om, misschien zijn we te vroeg.
Tenminste waren wij er als de kippen bij.

© Alfred Schaffer.

Helder klinkt zijn stem door de microfoon, afgemeten, duidelijk, woord voor woord.
Helder is de stilte die er op zijn woorden volgt, alsof de organist nog even na wil denken over wat hij juist heeft vernomen. Dan zet hij weer in. Als ook het tweede muziekstuk is voltooid stapt opnieuw de uitvaartleider naar voren en nodigt opnieuw een ieder uit alsnog een woord te spreken. Er wordt wat heen en weer geschoven in de banken, maar niemand verheft zich.

Bij het derde muziekstuk staan we rechtop, voorzover we in staat zijn om rechtop te staan, zwaaien de deuren van de aula open, staan de dragers buiten, in het gelid, nemen de kist op de schouder en dragen hem de buitenlucht in. De zon doet een dappere poging door het wolkendek heen te breken. Bij de laatste rustplaats aangekomen staan we zwijgend bijeen. Dan zakt de kist, en nodigt de uitvaartleider ons uit om voor de kist langs te lopen, als laatste groet. We schuifelen erlangs alsof we voor een kassa moesten wachten, leggen onze gedachteboodschap op de band, rekenen af en gaan verder.

Bij de koffie komt het gesprek op gang. Er is een oude buurman, die denkt dat meneer Schelfhout twee kinderen heeft. Niet volgens het bevolkingsregister, ontken ik. ‘Maar er is wel een nicht, in Noord, dat weet ik zeker’. ‘Dat kan natuurlijk.’ Er is nog een buurman, bij wie Schelfhout dertig jaar lang op zolder heeft gewoond. ‘Hoe wist u dat’, richt hij zich tot Schaffer, ‘dat hij overal in slaap viel? Want dat is echt waar hoor. Hij viel echt overal in slaap. Dan kwam hij ’s avonds beneden bij mij zitten en dan sukkelde hij langzaam in
slaap. Zo vaak. Maar hoe kan ù dat nou weten?’ Er klinkt bijna verontwaardiging in door. Schaffer, diplomatiek: ‘ik wist dat helemaal niet. Ik dacht het alleen maar. Als je zo’n gedicht voor iemand schrijft, ga je eens zitten denken. En ik dacht: hij was al zo oud. En ik weet dat van mijn vader. Toen mijn vader vorig jaar overleed…Ik kon me dat voorstellen’, besluit hij zijn betoog. ‘Nou, knap hoor. Bijzonder’, verontschuldigt buurman zich.

Er is nog een buurman, een vroeg grijzende student. De huidige buurman, zeg maar. Hij heeft in oktober vorig jaar de politie al verwittigd dat er iets mis was met meneer Schelfhout. Toen hebben ze in november de woning opengebroken, ze zijn er binnen geweest. Maar ze konden niks vinden. Toen zijn ze weggegaan. En nu, op 1 april nog wel, was hij gevonden. Maar hij werd dus al die tijd al vermist. En nu kwam de politie weer. Maar ze wisten er niks van, dat ze al eerder waren geweest. Hij mocht op AT 5 vertellen wat hij van zijn buurman wist. Hij is ermee op de teevee geweest. En ook heeft er een stukje in de krant gestaan. Hij heeft zeker een half jaar in het water gelegen. Dat heeft hij ook aan de teevee verteld. ‘Een half jaar. In het water. Ik vraag me af wat er dan nog van je over is’, huivert de andere buurman. We denken allemaal aan vissen. Ik denk aan de meerval, die ergens in Duitsland ooit een teckel van de kade griste, uit handen van een verbijsterde bejaarde. ‘Ik ben er gaan kijken,’vervolgt de student onverstoorbaar, ‘waar hij gevonden is. Daar val je echt niet zomaar in het water. Er zit een strook van zeker zes meter struiken, waar je eerst doorheen moet. Dat doe je niet zomaar.’

‘Misschien is hij meegenomen, door de stroom’, oppert de buurman. Dat hij ergens anders in het water gevallen is, en daar weer tevoorschijn kwam.’ Zeker is, dat hij in het water is gevonden. En niet op straat. Ik vat het ambtsbericht samen, dat ook voor mij met vele raadsels was omgeven. Tragisch, ongeval, natuurlijke doodsoorzaak. Gevonden op straat.
‘Het is onmogelijk om een half jaar onopgemerkt op straat te liggen’, weet de student zeker. Hij vindt dat het zaakje stinkt. En de politie vertelt niks. Ze moeten geblunderd hebben.
‘De politie mag ook niets vertellen, alleen aan de naaste familie’, doceer ik. Vooraleer de speculaties de wilde vlucht nemen, gelijk speculaties dat graag doen, besluit ik te vertrekken, groet de aanwezigen beleefd, aanvaard de terugtocht. David Elders is van zijn balkon verdwenen. Misschien moet hij vanmiddag Frans Verlinden (*) doen. Dat zal een nog veel minder eenzame uitvaart worden. De regen van vanochtend is naar Duitsland weggetrokken, precies zoals de radio beloofde.

(*) Frans Verlinden, eigenaar van hotel Winston, een geliefde pleisterplaats van nachtkunstenaars, overleed vorige week onverwacht in zijn slaap. Veel te vroeg, veel te jong. Hij laat een hotel, een vrouw en twee kinderen na. Hij was 1 jaar ouder dan ik. Frans wordt dinsdag 18 april gecremeerd op Westgaarde om 14:45 uur. Na de crematie zal er een kleine bijeenkomst zijn in de hotelbar van de Winston.

Geplaatst in Eenzame Uitvaart