Valentina Maria Theresa Elisabeth Veenstra,
geboren 22 september 1929, † 18 april 2006, AMC, Amsterdam
Donderdag 27 april 2006, 9.30 uur, Nieuwe Ooster Begraafplaats.
Dichter van dienst: F. Starik.
Als ik katholiek geweest was, zou ik gebeden hebben dat er deze week geen eenzame uitvaart zou plaatsvinden. Maandag gebeurt het onvermijdelijke. Was ik maar katholiek. Rinkelt de telefoon, zoals een telefoon vroeger rinkelde. Een bejaarde dame, mevrouw Veenstra, des nachts in het Academisch Medisch Centrum overleden. Nooit getrouwd geweest, geen kinderen bekend. Er is een nicht, maar die is te oud om te komen. En ze woont te ver weg.
Mevrouw Veenstra woonde in een aanleunwoning, in de Venserpolder. Aan de Bertolt Brechtstraat. Ik ben deze week op tournee met het Nederlands Blazers Ensemble. Er wordt een stuk van Kurt Weill en deze Brecht gespeeld. Dus men is diep in de nacht terug uit de provincie. Men verlangt dan wel iets langer in zijn bed te liggen. Zoals mensen overal ter wereld eindeloos in ziekenhuisbedden mogen liggen. Moeten liggen. Donderdag, vandaag, begint de dag dus met een bezoek aan de Nieuwe Ooster, is er des middags een optreden in een bejaardenhuis gepland -men moet immers aan de toekomstige klandizie denken- en dan door naar Den Haag. Gelieve mij het uitspreken van dit kleine ongemak niet euvel te duiden.
Noch dit minimale, van tevoren grotendeels opgestelde verslag. Daarna is er geen tijd meer voor.
Maandag was mijn vrije dag. De enige. Ik bel twee drie vergeefse dichters, geef het dan op.
Zeur, klaag. Weet je wat, spreek ik mezelf vermanend toe, doe het lekker zelf. Er is al geruime tijd geen geld. De glanzende Stichting wacht. Ik google al haar namen.
Zet in twee, drie grove streken een gedicht op. Nu moet ik alleen nog even vriendelijk aan haar denken. Zevenenzeventig jaar geworden. Rookte ze? Aanleunwoning. Bijlmer. Ik stel me een vreemd vijandige uithoek van de stad waar ze leefde voor, waaruit ze uiteindelijk is weggevoerd, verbannen, want het ging niet meer alleen. Nam ze nog een enkele keer de metro of een bus, de stad in, de tas angstvallig op schoot genomen, stevig tegen zich aangeklemd? En wat nam ze dan mee terug, naar de aanleunwoning? Een bos oersterke chrysanten?
Aanleunwoning. Dat is niet een huisje dat dreigt om te vallen. Het komt voort uit hetzelfde circuit dat het woord mantelzorg bedacht, wat ook niet wil zeggen dat je daar je jas kunt laten wassen. Het betekent: ze werd wel min of meer in de gaten gehouden. Aandacht van de professionele soort. Misschien kwam de maaltijd vanzelf thuis. Ze zal wel zo’n alarmpieper gedragen hebben. Dan komt er iemand, als je valt. Of je voelt je niet goed. Je bent overgeleverd aan de zorg. Iemand komt. Iemand kwam. Maar niet vandaag.
Jij bent hun zorg niet meer.
De Natuurlijke Dood
I.M. Valentina Maria Theresa Elisabeth Veenstra,
geboren 22 september 1929, † 18 april 2006, AMC, Amsterdam
Je kunt nog zoveel namen dragen,
de naam van de dag dat we de liefde vieren,
sterk, gezond en invloedrijk: Valentina.
De naam van de moeder van Christus, Maria,
bitterheid, afkomstig van mare, zee
van mogelijkheden. Je kunt nog zoveel
namen dragen. Theresa, naar Rubens, rijk
en vruchtbaar, warmte, zomer, oogst. Hof van Eden.
Elisabeth, streng, een Engelse koningin.
Al die namen krijg je mee,
vanaf het eerste begin, zoals
oma’s deze namen voor je droegen.
Nu jij aan het einde bent geraakt
is er niemand om je naam voor jou te dragen
niemand om jou naar te vernoemen.
Mooie namen, katholieke, voor een leven
dat hier eindigt in een aanleunwoning,
ziekenhuis, welkom thuis.
Niemand past meer in jouw schoenen. Iemand
komt je eten brengen, iemand vouwt je kleren op.
Iemand ruimt je kamer leeg.
Al die mooie namen worden doorgestreept.
© F. Starik.
Door de schitterende lentemorgen fiets ik in mijn zwarte pak op mijn zwarte fiets naar de Nieuwe Ooster. De bomen onderweg hebben zich vannacht getooid in een waas van teer groen. Op de begraafplaats staat een grote magnolia uitbundig te bloesemen. In het scherpe lage zonlicht ontwaar ik de gestalte van Van Bokhoven. Naast hem Els Hogendorp, eveneens van de Dienst. Ze draagt zo’n moderne aangezichtsbedekkende zonnebril. Hooikoorts, verklaart ze. Aan de poort staan opnieuw acht dragers. Particulier, dus. Particulier krijgt er acht. Particulier wordt gedragen. Dragen is mooier.
De heer Nijman ontvangt ons. Hij heeft de organist gevraagd de ouverture van ‘Dichter und Bauer’ te spelen. Franz von Suppé. Dat duurt tien minuten. Als we dan met het tweede muziekstuk de aula verlaten, hoeven we geen tijd te verliezen. Ik moet er ergens een langspeelplaat van hebben liggen, er staat ook echt een boer op de hoes, meen ik me te herinneren. De muziek komt pas terug als de organist inzet. Er zit een thema in dat ooit door een Duitse schlagerzanger tot een monsterhit werd gezongen: ‘Rote Rosen, rote Rosen, sind die euwige Blumen der Liebe, aber leider, aber leider…’zoiets. En dan het walsende, ruisende refrein ‘Schön, wie die Rosen sind, schön, bist auch du mein Kind…’ Door de deuren van de aula kiert de onbeschofte lentemorgen. Ik zeg mijn gedicht. We staan. De kist wordt opgetild en geschouderd, daar gaan we. Langs onze route staan overal veilingkistjes met eenjarige bloeiers, de begraafplaats ligt er magnifiek bij.
We brengen de kist naar precies dezelfde plek als waar we de afgelopen keer stonden, met dichter van dienst Alfred Schaffer, de meneer, die door een tragisch ongeval was omgekomen, de meneer, die een half jaar zoek was. Ontspannen kletsend slenteren we achter de kist aan.
Els Hogendorp weet, dat mevrouw van honden en katten hield, van afbeeldingen daarvan. Haar aanleunwoning stond er vol mee. Nijman vraagt, of ik weet dat mevrouw Veenstra katholiek was. Dat neem ik aan, zeg ik, als je haar voornamen ziet. ‘Dan zal ik een gebed zeggen, terwijl de kist daalt’, besluit Nijman en voegt de daad bij het woord. ‘Wees gegroet Maria, vol van genade, de Heer is met u. Gij zijt de gezegende onder de vrouwen en gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, moeder van God, bid voor ons zondaars, nu, en in het uur van onze dood. Amen.’ Dan grijpt hij met zijn hand een vuist vol zand en werpt dat op de kist. Ik volg, maar gebruik het schepje.
We gebruiken één haastig kopje koffie. Als ik hard naar huis fiets, heb ik juist tijd voor deze aanvulling op het einde van mevrouw Veenstra. Dag.