Okwy Michael Linus Okafor, geboren 25 september 1977 in Nigeria, gevonden op 17 april 2006 in een onderverhuurde woning aan de Jan Smitstraat in Osdorp, Amsterdam.
Woensdag 21 juni om 10.00 uur wordt hij één steek diep begraven op begraafplaats St. Barbara.
Dichter van dienst: Nachoem M. Wijnberg
Zijn lichaam werd op vrijdag 16 juni vrijgegeven door de politie, het is maandenlang in onderzoek geweest. De doodsoorzaak zal geen natuurlijke zijn, hij was pas negenentwintig jaar. De Dienst kan daarover geen uitsluitsel geven. Meneer Okafor beschikte over een Spaanse verblijfsvergunning. Er is geen familie achterhaald, noch via de ambassade van Spanje, noch via die van Nigeria.
Nachoem Wijnberg wil toch heel graag weten wat de doodsoorzaak is. Van de Dienst krijg ik het doorkiesnummer van de agent die de zaak in behandeling had. Meestal zeggen ze dan dat ze helaas niets kunnen zeggen. Nachoem belt met een toeschietelijker agent, die echter over vrijwel geen informatie beschikt omdat de politie het kennelijk ook niet weet: er is geen aanwijzing voor zelfmoord, geen spoor van een misdrijf, geen doodsoorzaak gevonden bij de sectie – “niet dat ik u niets wil of mag zeggen maar ik kan u niets zeggen, hij was gewoon dood.”
Het enige nieuwe “feit” dat hij boven water krijgt is dat de agent meent dat meneer Okafor de Spaanse nationaliteit bezat, meer dan een verblijfsvergunning. Maar aan dat feit kan getwijfeld worden: een jaar of twee geleden besloot de Spaanse regering een groot aantal illegalen en masse een verblijfsvergunning te geven: het generaal pardon, waar hier ten lande vergeefs voor wordt gepleit.
Woensdagochtend: het regent zacht en tergend. Overgebleven bloesems bezwijmen. Als ik op St. Barbara aan kom fietsen, zie ik Wijnberg zijn fiets juist in het rek parkeren. Hij draagt sportsandalen om zijn blote voeten, een zwarte broek, een zwarte regenjas met veilig reflecterende strepen erop, zoals wegwerkers die dragen, zij het doorgaans in een hel oranje. Ik sluit me bij hem aan. Als ik hem het verslag voor plaatsing op deze log toestuur, vult hij aan: ‘Ik weet niet wat sportsandalen zijn. Zo zijn ze mij in ieder geval niet verkocht.’ De regenjas is in werkelijkheid het bovenstuk van een trainingspak, wat dan toch weer in de richting van sportsandalen wijst.
Hij laat een grote kaart van Amsterdam, onhandig opgevouwen, op het natte grind vallen. ‘Kon je het vinden?’ Dat was nog niet meegevallen. Hij blijkt over een geducht talent tot verdwalen te beschikken. Ik ken dat talent. De dragers scholen samen rond een mooie ouderwetse uitvaartkoets, twee zwarte Friese paarden. ‘Van de firma Spiering’, zegt meneer Nijman die vandaag opnieuw onze uitvaartleider is bij wijze van begroeting.
Op de lantaarns die op de hoeken van de rouwkoets zijn bevestigd zweeft een zilverkleurige engel, met een lauwerkrans. We raden naar de betekenis. ‘Moge de engelen je begeleiden’, zal Nijman straks aan het graf traditiegetrouw opmerken. Daar komt de lijkwagen de begraafplaats opgereden. De dragers schrikken op uit hun overpeinzingen rond de classic koets: men had al bij de poort moeten staan. Er is vandaag een veel jongere drager bij, type werkstudent. Ik kreeg gisteren een artikeltje opgestuurd over de toenemende populariteit van deze bijbaan onder studenten, waar voorheen het vak vrijwel onveranderlijk door oude heren werd uitgeoefend. Vandaag krijgt het artikel meteen gelijk.
Dan komt ook meneer Degenkamp aanwandelen. We wisselen beleefdheden uit. Wat doen we met de muziek? Ik heb een cd meegenomen, van een Senegalese zanger, Musa Dieng Kala, volgens de tekst op de hoes gaat van zijn stem een sterk reinigende werking op het hart uit, en verzekert die ons van rust in onze geest. Devote liederen, geïnspireerd op de geschriften van Grote Afrikaanse schrijvers. Gisteren in een gespecialiseerde muziekhandel aangeschaft. De winkelier zei er eerlijk bij dat hij zelf meer van salsa houdt. Van dansen, weetjewel. Afrikaanse muziek verkoopt hij alleen maar ‘omdat er nu eenmaal vraag naar is’. Degenkamp neemt de cd van mij aan. Nummer dertien, dat wordt a-capella gezongen, weet ik, dat klinkt behoorlijk naar begrafenismuziek. Ik zou dat dan als tweede nummer draaien.
‘Goed’, zegt Degenkamp, ‘zullen we dan beginnen met Morgenstimmung?’ ‘Morgen, stimmung’ ja, dat klopt wel, lach ik, omhoogziend naar de herfstig grijze lucht. ‘En dan besluiten we met De Nieuwe Wereld, van Dvorak, want daar gaat hij per slot van rekening naar toe’, sluit Degenkamp aan. We gaan naar binnen. Degenkamp steekt de kaarsen aan, de dragers blijven achter in de zaal zitten. Nijman posteert zich terzijde, wij gaan zitten in de voorste bank, rechts. Degenkamp verdwijnt achter zijn gordijn om de muziek te bedienen.
Even later schalt de morgenstemming door de lege aula. Nachoem rommelt in zijn tas, vindt zijn papieren, een potlood, streept op alle vier kopieën die hij van zijn gedicht heeft meegebracht één woord door, telkens hetzelfde. Staat dan op, neemt plaats achter de bescheiden standaard, en spreekt:
GEDICHT VOOR DE BEGRAFENIS VAN OKWY MICHAEL LINUS OKAFOR, EEN MAN UIT NIGERIA, DIE DE SPAANSE NATIONALITEIT VERKREGEN HAD, IN 1977 GEBOREN, IN 2006 DOOD GEVONDEN IN AMSTERDAM
Nederland is van Sinterklaas,
die uit Spanje komt,
hoewel hij daar had mogen blijven.
Hoe minder ik weet,
hoe meer het een kinderversje wordt,
wat ik over iemand kan zeggen.
Een man uit Nigeria,
dat is in Afrika,
maar hij mocht ook in Spanje blijven.
Hij lag twee maanden lang
in een koelcel bij de politie
voordat zijn lichaam vrijgegeven werd.
Ik heb niet gehoord
waarop ze gewacht hadden, de politie,
maar hij was jong en dat is misschien een reden om te wachten.
Als iemand uit Nigeria
zich hem nog herinnert,
kan hij hem op komen halen.
In Nederland staat hij niet meer op,
maar als iemand hem wil hebben
hoeft hij niet diep te graven
© 21 juni 2006 Nachoem M. Wijnberg
Zodra hij weer zit, zingt Musa Dieng Kala zijn hart uit. Jazeker. Hij was jong. Dat is misschien een reden om te wachten. Dan glijden we, schijnbaar zonder overgang, de Nieuwe Wereld binnen, mooi. Achter ons weerklinkt gestommel, de droge hoest van meneer Nijman.
De dragers komen naar voren, buigen voor de dode, nemen hun hoed af, en zetten hun hoed weer op. We staan. Degenkamp komt van achter zijn gordijn te voorschijn. Dan schrijden we de aula uit, de zachte regen in, over de gevallen bladeren het hoofdpad van de begraafplaats over. Gevallen bladeren. In juni. Vroeg oud geworden, reeds in hun jeugd verdord, jawel.
Zwijgend bereiken we het graf, slaan de toebereidselen van korte afstand gade: kennelijk had Nijman er niet op gerekend dat we zouden meelopen, maar als vanouds om de hoek zouden wachten op het teken van de uitvaartleider dat de toebereidselen zijn voltooid. We nemen een moment stilte. De kist zakt. Nijman zegt dat zo’n begrafenis voor hem toch altijd iets extra treurigs heeft , bedankt de dichter, zegt dat er einde is gekomen aan deze plechtigheid, wijst naar de kist, spreekt zijn engelen uit, en mag ons dan uitnodigen voor een kopje koffie.
We werpen een schep zand. Nemen dezelfde weg terug als we gekomen zijn. In de koffiekamer neemt Degenkamp zelf achter het koffieluikje plaats. ‘Dank u wel, mevrouw Degenkamp,’ zeg ik werktuiglijk. Nachoem deelt de overgebleven exemplaren van zijn gedicht uit. Het woord ‘eerder’ blijkt te zijn weggestreept, dat had de laatste versie niet gehaald. ‘Ik heb het maar zo dicht mogelijk gehouden bij wat ik kreeg,’ verklaart hij. En dat die Sinterklaas zich opdrong, terwijl het natuurlijk nog lang geen Sibnterklaas is. Wwe verheugen ons er nog niet eens op.
Meneer Degenkamp geeft de cd terug: hij
vond het nogal Oosters klinken, islamitisch. We speculeren wat over de vraag of onze man een Christen of een moslim zal geweest zijn: de naam Michael doet iets katholieks vermoeden. Bij een Moslim zit er toch algauw een Mohammed tussen. Nachoem recupereert voor ons de recente geschiedenis van Nigeria, de afscheidingsoorlog van Biafra: de eerste humanitaire ramp waarbij er stervende kinderen op televisie werden vertoond, hoe het overwegend islamitische Nigeria werd gesteund door de oude kolonisator Engeland, en het overwegend Christelijke Biafra werd gesteund door Israel, vanuit de theorie: de vijanden van mijn vijanden zijn mijn vrienden.
Meneer Degenkamp vertelt een omstandig grapje over hoe een moslim bij de hemelpoort kwam en Petrus deed open. ‘Welkom, zei Petrus, ga zitten.’ Bent u Petrus? Dan ben ik verkeerd, antwoordt de moslim. Neenee, zegt Petrus, je zit hier goed hoor, kijk, daar komt Jezus ook net aangelopen, Hallo Jezus, zegt Petrus, welkom, zegt Jezus tegen de gelovige, en ha die Petrus, zegt Jezus tegen Petrus. De moslim zegt er moet van een vergissing sprake zijn, ik moet ergens anders heen, neenee zegt Jezus, ga toch zitten, wat wil je drinken? Nou zegt de gelovige geeft u mij maar een kopje thee, goed zegt Jezus en dan roept hij ‘Allah! twee thee!’ Dan is het grapje afgelopen.
We nemen afscheid. Nachoem geeft iedereen een hand. Eerst de uitvaartleider, dan meneer Degenkamp, dan de dragers, alle vier. Ik besluit zijn voorbeeld te volgen. Ik zeg het hardop, verlegen grijnzend: dat doe ik anders nooit, de dragers een hand geven. Ik neem me voor dat vaker te doen. Tenslotte schudden ook wij elkaar de hand, we lopen naar de fietsen. Ik rijd een stukje met hem op, naar de Haarlemmerstraat, opdat hij verder niet zal dwalen.