EENZAME UITVAART NUMMER 64

dinsdag 25 juli 2006, half tien, Nieuwe Oosterbegraafplaats

Wim Arnold Luger, geboren 2-11-1942 te Paramaribo, Suriname, door de politie gevonden in zijn woning aan de Zeeburgerdijk in Amsterdam op 17 juli 2006.

Dichter van dienst: Erik Lindner

Wim Arnold Luger bewoonde een kleine driekamerwoning. Begin juli hoorden de buren een bons. Toen het er na verloop van tijd begon te stinken, belden ze de politie. Volgens de dienst was het in de woning “een ongelooflijk zooitje”. De heer Luger had als hobby het repareren van fietsen en het verzamelen van lood. De heer Luger had een zuster en die zuster heeft een zoon. De familie reageerde niet op het bericht van zijn overlijden. Aangezien het stoffelijk overschot al twee weken had gelegen en de tijd begon te dringen, werd tot een eenzame uitvaart besloten.

Starik is verhinderd. Hij verhuist zoveel kuub kunst naar de opslag om een kamer te kunnen inrichten voor zijn zoon. Ik moet denken aan de tijd dat ik kunst bewaarde voor vrienden die het anders zouden weggooien. Dat werkt niet, dat bewaren voor anderen. Op een gegeven moment voel je je een dierenasiel. Zo’n vrouwtje die zwerfkatten eten geeft op een afbraakveldje. Maar goed, Starik belde. Het is warm en er is een dode.

Op de dag voor de begrafenis fiets ik naar de woning. Er is weinig te zien. Een klein balkon, plastic achter de ramen en uitzicht op een kerk. Als ik voor de deur van het portiek sta, komt de bovenbuurman naar buiten. Die ziet me noteren. Hij nodigt me uit mee te lopen. De stank in het trappenhuis is ondragelijk. De man uit zich in een onnavolgbare stortvloed van klachten.

Dinsdag. Het gaat warm worden, maar het is nog vroeg. Mensen gaan zomers gekleed naar hun werk. Ik fiets in een zwart pak met een witte envelop in mijn hand. In de envelop prints van het gedicht. Als ik om tien over negen de Nieuwe Oosterbegraafplaats oprijd, stapt de uitvaartleider de heer Nijman uit zijn auto om de portier aan te spreken. Ik krijg een hand en fiets door richting de aula. Daar haalt Nijman me opnieuw in. Hij laat me de aula zien en bespreekt met de organist wat hij speelt. Vivaldi en dan Mozart.

Als ik buiten sta te wachten komt meneer Van Bokhoven aanfietsen. Met een nieuwe collega. Hun gezichten zijn bezweet. Van Bokhoven vraagt of ik al op vakantie ben geweest. Ik ben van plan hem die vraag terug te stellen, maar Nijman komt erbij en neemt het gesprek over. Voor hoeveel personen koffie er besteld is. Toch maar voor zes, als ook de zuster en haar zoon mochten komen. De heer Nijman waarschuwt ons voor de stank binnen. Het stoffelijk overschot is direct overgebracht naar het AMC en pas daar is het overlijden geconstateerd, zo kan hij op zijn papieren zien. Van Bokhoven vertelt dat ze in de woning het stuk vloer waar het overschot op lag eruit hebben moeten zagen.

Dan lopen we naar binnen. De heer Van Bokhoven en zijn collega zitten links van het gangpad, ik rechts. Het stuk van Vivaldi lijkt telkens te stoppen en gaat dan toch door, zodat ik vier keer mijn spieren span om op te staan. Nijman komt naar voren zonder iets te zeggen. Wijst me waar ik moet staan.

– Dag Wim Arnold. Wat sleep je allemaal met je mee?

Ik zeul met lood en kapotte fietsen twee trappen op.
De fietsen repareer ik. Sommige zet ik weer terug.

Ik ben op Allerzielen geboren en woon halverwege de dijk.
Nooit heb ik gedacht dat een kerk een huisnummer zou hebben.

De kerk tegenover mijn huis heeft zelfs geen toren. Kijk maar.
Alle ruiten aan de straatkant heb ik met plakplastic bedekt.

Ik heb mijn eigen brievenbus alleen de trap deel ik met boven.
Daar woont een gezin zo groot als ik met vier jonge kinderen.

Achter mijn etage staan hoge bomen voor het Lozingskanaal.
In het kanaal liggen woonboten. Die liggen vast aan de overkant.

Ik heb nog laatst een partij lood voor een meier doorverkocht.
Dat was een paar jaar geleden. Sindsdien vul ik alleen maar aan.

– Zo is het goed, Wim Arnold. Leg die dingen nu maar neer.

De microfoon galmt in de aula, na iedere halve regel moet ik pauzeren. Als ik terug loop kijk ik alleen naar de kist. Op de muur erachter is een tekening van een pauw, riet en bomen. Alsof we hier binnen, als in de film Soylent green, de natuur vergeten zijn. En daaraan herinnerd moeten worden.

Bij het derde muziekstuk zie ik door de spleet tussen de ronde deuren de dragers zich klaarmaken. Meneer Nijman loopt door de aula en de deuren schuiven open. Hij gebiedt ons op te staan. De dragers rollen de kist op wieltjes de aula uit. Een Surinaamse medewerkster van De Nieuwe Ooster loopt voor hen uit. Nijman naast hen. De heren van de dienst en ik volgen de kist. In de verte dendert tram 9 over de Middenweg. Klinkt er gehei. We lopen langs een steen voor een man voor wie volgens het opschrift zijn truck zijn alles was. Namens vrouw en kinderen.

Tweehonderd meter verder staan we stil. De dragers tillen de kist van het onderstel op een heuvel met takken. De Surinaamse staat erachter. Op de heuvel moeten de dragers knielen om de kist recht neer te zetten. Als de dragers weglopen, worden we bij de kist gevraagd. Nijman verheft zijn stem. Hij spreekt de overledene direct toe. Dat die misschien een rotzak was of gewoon contactgestoord, dat het in ieder geval drukker was bij zijn geboorte dan zijn begrafenis. Toch vraagt hij om een minuut stilte en wenst hem een zachte rust toe. De Surinaamse drukt een knop in met een stok en de kist zakt automatisch weg.

We lopen langs het graf van Jacques Perk. De ambtenaren spreken over ambtelijke zaken. De verhoudingen bij UZ en wie na welke reorganisatie waar terecht komt. We blijken aan de verkeerde kant van de kist gestaan te hebben, maar dat kon niet anders vanwege die heuvel. In de koffiekamer vraagt Van Bokhoven aan Nijman of hij al op vakantie is geweest. Ik kan aan zijn stem horen dat hij zich opnieuw voorgenomen had die vraag te stellen.

Als ik de begraafplaats af fiets zie ik Uitvaartcentrum Elders. Daartegenover is een bushalte aan diggelen. Duizenden glasscherven liggen op het fietspad.

© gedicht en verslag: Erik Lindner.

Geplaatst in Eenzame Uitvaart