Ismael Hadou Garcia, 12 januari 1975, Barcelona – 20 augustus 2006 Amsterdam
maandag 28 augustus 2006, 10 uur, begraafplaats St.Barbara.
Dichter van dienst: Jos Versteegen.
Volgens ooggetuigen stond Ismael te plassen in de Geldersekade toen hij daarbij zijn evenwicht verloor en te water raakte, aldus Recherche Binnenstad. De heer Hadou is vervolgens overgebracht naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis waar hij op 20 augustus om 04.40 uur is overleden.
Bij de politie is de heer Garcia al enige jaren bekend als zijnde een persoon zonder adres en verblijfsstatus en met een ‘verzonnen identiteit’. Hij staat geregistreerd als Ongewenst Verklaard Vreemdeling. Het vermoeden bestaat dat het om een Marokkaanse man gaat, de Marokkaanse overheid werkt echter niet mee om dit verder te onderzoeken.
Volgens de recherche bestaat de kans dat de Marokkaanse overheid wel bereid is gegevens te verstrekken wanneer zij ermee geconfronteerd wordt dat de betrokkene is overleden, en dus ‘niet meer zal deelnemen aan de Marokkaanse samenleving’.
Overledene wordt begraven in een bovenste graf (één steek diep) met het oog op het eventueel overbrengen naar het buitenland na opsporing van de mogelijke familie.
Maandagochtend. Het regent. Het regent hard. Nauwelijks wind. Traag fiets ik onder mijn paraplu naar de begraafplaats. Zo worden van het pak alleen de pijpen nat, de schoenen en tenslotte ook de voeten in de schoenen. Bij de poort staan de dragers en de uitvaartleidster, ieder schuilend onder een paraplu. In de aula tref ik de dichter van dienst. Die is uit Buitenveldert komen fietsen. Ook zijn broek is enkele tinten donkerder aan de onderzijde.
De heer Degenkamp neemt de muziek die ik heb meegenomen in ontvangst. Musa Dieng Kala, een Senegalese zanger van mystieke Islamitische Sufi-liederen, wiens stem het hart zuivert en de geest rust schenkt, zo staat op het hoesje van de cd geschreven. Snow Patrol, chasing cars: We’ll do it all, everything, on our own. We don’t need anything, or anyone. If I lay here, if I just lay here…en zo verder. Ik hoorde dit nummer live op Lowlands, kreeg het niet meer uit mijn hoofd, kocht stiekem de cd – mijn meisje vindt Snow Patrol saai, zeg maar slechter dan Keane, welke band haar al een gruwel is, laffe emo-rock, maar dit terzijde –en in de loop van de week groeide de overtuiging, dat chasing cars een perfect vaarwel voor Ismael zou zijn, al zou het naar de smaak van meneer Degenkamp wel te modern klinken. Twee nummers zocht ik uit. Dan mocht Degenkamp het derde nummer kiezen, licht klassiek, zou hij dan voorstellen, maar dat deed hij niet.
We wachten tot het tien uur geworden is. Een paar keer komt een auto de parkeerplaaats oprijden. Een pastor arriveert alvast voor de volgende begrafenis, van elf uur. Hij komt bij ons zitten. Dan zal hij bidden, zegt hij. U moet eerst maar eens op de knieën voor beter weer, vindt Degenkamp. Hij wijst op de kronkelhazelaar, met zijn gekreukelde bladeren. Die is er in ieder geval goed van gegroeid. Om tien uur precies arriveert Ronald, de nieuwe man van de Dienst, in een keurig grijs pak. We kunnen beginnen. De kleine, gezette uitvaartleidster vertelt dat ze de dode heeft gezien, in zijn kist. Zeker, een Marokkaan, zeker. Een keurige jongeman, zegt ze, geen junk of alcoholist, geen dakloos type, goed verzorgd. Dat je dan verzint dat je een Spanjaard bent. Musa Dieng Kala zingt zijn reinigende lied. Dan staat Versteegen op en spreekt, terzijde van de kist, vanachter het spreekgestoelte, zijn gedicht.
Call me Ishmael
Bij de dood van Ismael Hadou García,
20 augustus 2006
Hij zweefde in een bal van water,
gewichtloos haast, als in de ruimte.
Toen stroomde hij de wereld in.
Verborgen werd hij achter namen,
tenminste, volgens ooggetuigen,
die vrienden en familie zijn.
Je zag hem door die namen heen
en hij verkleedde zich gracieus
als Ismael Hadou García.
In al die woorden ging hij door
de stad. Duizenden ooggetuigen
zagen hem nooit, in Amsterdam,
en van de kade tuimelde
een Ismael Hadou García.
Verdronken is hij, afgelegd.
Hij zweefde in een nacht van water,
gewichtloos haast, een astronaut.
Toen stroomde hij de ruimte in.
Hij ligt in Amsterdam begraven.
Tenminste, volgens ooggetuigen.
© Jos Versteegen
Als hij is uitgesproken, weer is gaan zitten, knalt Snow Patrol de aula in. Als het intro al zo luid staat, zal het refrein tot in Oost door de stad schallen, denk ik, mij met heimelijk genoegen voorstellend wat de oude pastor van de muziekkeuze zal vinden, van de gehele ceremonie. Dan komen de dragers naar voren, de uitvaartleidster vraagt ons te gaan staan, en voordat het nummer op volle sterkte is gekomen staan we buiten, in de hevige regen. Paraplu’s worden ontvouwen, de dragers, die de kist moeten rollen, moeten het stellen met hun hoed. Zwijgend lopen we achter de kist aan, ieder onder de eigen beschermende cirkel van zwart regendoek.
De kist wordt haastig op het graf geplaatst, met ferme pas verdwijnen de dragers naar de aula, je kunt het net geen hollen noemen. We scharen ons rond de kist, de uitvaartleidster blikt wat onzeker onze kleine kring rond, en besluit dan, dat we een moment stilte in acht zullen nemen. Ze bezuinigt niet op het moment. Dan laat Degenkamp de kist zakken, vraagt of we een schep zand willen werpen. Ja, dat willen we. Al is er eer sprake van modder dan van zand. Met doffe klappen valt de blubber op de drijfnatte kist. Degenkamp knikt, zegt dan: de kortste weg. De kortste weg, herhaal ik zijn formule.
In de koffiekamer hebben de dragers al koffie genomen. We kletsen wat. Bizar, vat Versteegen zijn eerste uitvaart samen. Ronald maakt complimenten over de tekst die de dichter heeft gesproken. Mooi, die verbinding met het water, de ooggetuigen, het gekleed gaan in een naam. En zo toepasselijk, nu ook zijn laatste gang zo nat is uitgevallen, vul ik aan.
We vertellen elkaar van de uitvaart te Vorden, afgelopen week, waar een prominent lid van de fanfare werd begraven, begeleid door de fanfare, en onweer, waar de bliksem insloeg, waar twee leden van diezelfde fanfare het leven bij lieten en iedereen tegen de grond werd geslagen.
Dat je naar een kerkhof gaat om iemand te begraven, en daar dus nooit meer vandaan komt.
We bespreken de hoogte van de Geldersekade. Wie daar te water raakt, moet heel ver zwemmen om een plek te vinden om er weer uit te klimmen. Degenkamp brengt de cd’s terug, zonder iets over de muziekkeuze te zeggen, dat valt mee. De pastor is niet mee naar het graf gelopen, die zien we nergens meer. Misschien is hij in de aula blijven zitten, heeft hij als enige het nummer tot het einde toe gehoord, de dreunende gitaren.
Het wordt tijd om te vertrekken, de volgende uitvaart dromt al ongeduldig samen, wacht in auto’s, staat in de hal van de aula te schuilen voor de onverminderd troosteloze regen. De loodgrijze hemel kleurt goed bij het kostuum van Ronald totdat het geheel onder een regenpak is verdwenen, glimmend, glanzend van de regen.
.